Interview

Collectief procederen in België: waait er eindelijk een nieuwe wind?

Bij Larcier-Intersentia verschijnt binnenkort het boek Collectief procederen in België - Les actions collectives en Belgique

Met de wet van 28 maart 2014 werd voor het eerst in het Belgisch recht een specifieke collectieve rechtsvordering tot collectief herstel ingevoerd, met als doel de toegang tot de rechter te vergemakkelijken voor consumenten voor het bekomen van schadeherstel ten aanzien van ondernemingen. Met een wet van 30 maart 2018 werd deze regeling uitgebreid naar kmo’s, die voortaan ook een vordering tot collectief herstel kunnen instellen volgens dezelfde principes. Onder impuls van de Europese Richtlijn (EU) 2020/1828 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten, werd de Belgische wetgeving inzake rechtsvorderingen tot collectief herstel opnieuw onder de loep genomen.
Dit werk schetst de achtergrond en de contouren van de collectieve actie en de verschillende vormen die zij kan aannemen in het Belgisch recht en maakt de balans op van de Belgische “class action”: welke zijn de mogelijke toepassingen, obstakels en opportuniteiten? Het beoogt een praktijkgericht en kritisch overzicht te bieden van de toepassing van de vordering tot collectief herstel tot op heden en geeft duiding bij de recente wetswijzigingen.

Larcier-Intersentia interviewde de editors, mr. Emmanuel Plasschaert, mr. Werner Eyskens en prof. em. Jules Stuyck naar aanleiding van deze publicatie. 

Voor 2014 was het geen evidentie om als grote groep eisers vergoeding te bekomen voor schade die ontstaan was uit eenzelfde feitenconstellatie of schadeverwekkende gebeurtenis. In het boek wordt dit duidelijk uiteengezet aan de hand van de toch door iedereen gekende Arco-zaak, kunt u dit even toelichten?

Aangezien er voor 2014 geen wetgevend kader was voor groepsvorderingen (en vandaag niet alle mogelijke groepsvorderingen binnen het toepassingsgebied van de wetgeving op het collectief herstel vallen), moest men teruggrijpen (en zal men in de toekomst in een aantal gevallen blijven teruggrijpen) naar de gemeenrechtelijke procedureregels en deze waar nodig op creatieve wijze invulling geven. De creatieve invulling stoot echter vaak op problemen. Deze problemen kwamen duidelijk naar voren in de nasleep van de financiële crisis in 2008 en meer recent ook in de Arco-zaak, waarin de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank van Brussel op 21 november 2022 een vonnis velde. De Arco-zaak betreft een beleggersgeschil waarbij ongeveer 800.000 Arco-coöperanten hun inleg definitief dreigen te verliezen. Groep Arco was een Belgische coöperatieve holding. Arcopar was de naam van een van de particuliere coöperatieve aandelen van de Groep Arco die werden verkocht aan privéklanten van de bank BACOB. 
Het geld moest hoofdzakelijk dienen als kapitaalsverhoging voor het ontwikkelen van nieuwe bankactiviteiten. Klanten kregen hierdoor ook voordelen zoals een goedkopere lening, een gratis zichtrekening en kortingen bij partners. BACOB ging in 2001 op in Dexia en toen Dexia in 2011 failliet ging, werden deze aandelen na 1 april 2011 niet meer ter beurze genoteerd. Op 8 december 2011 besliste de buitengewone algemene vergaderingen van Arcopar, Arcoplus en Arcofin om in vereffening te gaan en sindsdien is de vereffening lopende. Aandeelhouders kunnen niet uittreden en er is geen indicatie dat de aandeelhouders zullen worden vergoed. Zij zullen hun inleg wellicht nooit meer terugzien. De gedupeerde aandeelhouders richtten actiegroepen op en zochten instanties die hun belangen konden verdedigen. Deminor (een externe procesfinancierder) komt op voor een 2400-tal gedupeerden. De vzw Arcoclaim, opgericht op 19 december 2018, komt op voor een 10.000-tal gedupeerden bij de rechtbank van eerste aanleg (dit proces zal pas later van start gaan). In het proces onder leiding van Deminor beweerden de gedupeerden dat Francine Swiggers, als voorzitter van de raad van bestuur van de verschillende Arco-vennootschappen, de balans van Arco gemanipuleerd zou hebben door het eigen vermogen van Dexia in aanmerking te nemen in plaats van zich te baseren op de beurskoers van Dexia.

Met het vonnis van 21 november 2022 verklaarde de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank te Brussel de procedure van de 2100 Arco-coöperanten onontvankelijk. In dit vonnis worden de hindernissen voor het voeren van een collectieve vordering in rechte onder de gemeenrechtelijke procedureregels pijnlijk blootgelegd. De belangrijkste procedurele hindernissen voor een groepsvordering in rechte onder het gemeen procedurerecht kunnen als volgt worden samengevat: (i) het verzamelen van de mandaten, (ii) de vereiste van samenhang, (iii) het voldoen aan de individuele ‘libelleringslast’, (iv) het voldoen aan de individuele bewijslast en (v) het gebrek aan een systeem van “document production” of “discovery” en de strikte voorwaarden voor overlegging van documenten. 
In het boek worden deze problemen onder meer aan de hand van het Arco-vonnis geïllustreerd en wordt er omstandig omschreven wat de procedurele en financiële hindernissen zijn voor een groepsvordering in rechte onder het gemeen procedurerecht. Er wordt vooreerst benadrukt dat indien eisers er niet in slagen een goede groepsvertegenwoordiger te vinden die het verzamelen van de mandaten op doeltreffende wijze kan coördineren, hun vordering in rechte geen rechtsingang kan vinden. Ingeval de eisers falen om samenhang aan te tonen, riskeren zij dat de collectieve vordering in rechte verkruimelt in honderden of duizenden individuele vorderingen in rechte die om financiële redenen niet voortgezet zullen kunnen worden. Wanneer de eisers niet voldoen aan hun individuele libelleringslast of -plicht zullen zij hun collectieve vordering in rechte onontvankelijk of ongegrond verklaard zien al naargelang de ernst van de tekortkoming. Tot slot, zelfs indien de eisers alle voorgaande hindernissen overwinnen, riskeren zij alsnog dat hun vordering ongegrond wordt verklaard, tenzij zij erin slagen om de vorderingen van iedere eiser individueel te bewijzen of de nodige bewijstukken op succesvolle wijze kunnen doen overleggen door de verweerder.

Kunnen we dan stellen dat het aantal collectieve vorderingen in rechte op het parallelle circuit zal afnemen gezien de vele hindernissen die dit circuit met zich meebrengt en dat de gemeenrechtelijke regels in België omtrent gegroepeerde vorderingen in rechte minder en minder belang zullen hebben?


Vooreerst mag er niet worden vergeten dat de gemeenrechtelijke regels van belang blijven voor alle zaken die buiten het toepassingsgebied vallen van de bijzondere rechtsvordering tot collectief herstel ten gunste van consumenten en kmo’s, overeenkomstig de wet van 28 maart 2014, zoals, voor representatieve vorderingen voor consumenten, gewijzigd bij wet van 21 april 2024. 
Aldus blijven de in het boek besproken gemeenrechtelijke regels van belang voor vorderingen inzake extra-contractuele aansprakelijkheid, vorderingen door andere personen dan consumenten en kmo’s, vorderingen vanwege consumenten en kmo’s die geen beroep wensen te doen op de voor rechtsvorderingen tot collectief herstel erkende organisaties en vorderingen namens consumenten of kmo’s tegen ondernemingen voor feiten die geen inbreuk uitmaken op een van de (weliswaar vele) materies die in de wet van 28 maart 2014 worden opgesomd.
Maar zoals uitgebreid wordt uiteengezet in hoofdstuk 2 en 4 van het boek, vallen belangrijke hindernissen zoals de individuele libelleringslast en de individuele bewijslast weliswaar weg indien een vordering wordt ingesteld op basis van Titel 2 van Boek XVII WER. 
Een belangrijk aandachtspunt is evenwel de vraag naar financiering. Er zijn grosso modo vijf verschillende manieren om een gemeenrechtelijke groepsvordering te financieren: (i) financiering door de procespartij zelf, (ii) financiering door de advocaat van de procespartij, (iii) financiering door een derde private persoon (ook wel third party litigation funder of TPLF genoemd), (iv) financiering via verzekeringen en (v) financiering door de overheid (bv. pro-Deobijstand). 
Bij representatieve vorderingen in het kader van Titel 2 van Boek XVII WER dient de procedure te worden gefinancierd door de erkende groepsvertegenwoordiger die de procedure inleidt. Voor collectieve vorderingen onder het gemeen recht is TPLF echter de meest voorkomende vorm van financiering. TPLF is een vorm van financiering van geschillenbeslechting waarbij een derde zich ertoe verbindt de procedurekosten en/of andere kosten van een partij op zich te nemen, ongeacht de uitkomst van het geding, in ruil voor een vastgelegd aandeel van de vergoeding(en) die deze procespartij kan ontvangen bij de beslechting of schikking van het geschil. De derde is een persoon die inhoudelijk vreemd is aan het geding en niet betrokken is als advocaat van een partij. De verbintenis tot financiering is dus het enige verband tussen deze persoon en de procedure. 
In de Arco-zaak werden de eisers bijvoorbeeld bijgestaan door een TPLF, namelijk Deminor.
Maar het systeem van TPLF dat vandaag het leeuwendeel van de collectieve vorderingen in rechte onder gemeen recht financiert, staat momenteel onder druk. Op 13 september 2022 heeft het Europees Parlement immers een resolutie aangenomen over de regulering van TPLF. In deze resolutie verzoekt het Europees Parlement de Europese Commissie om de ontwikkeling van TPLF in de lidstaten nauwlettend te volgen en te analyseren, zowel wat het rechtskader als wat de praktijk betreft en om een voorstel voor een richtlijn in te dienen tot vaststelling van gemeenschappelijke minimumnormen op Unieniveau voor de TPLF. Bij deze resolutie werd meteen een ontwerprichtlijn bijgevoegd als bijlage 1. Indien dit ontwerp wordt goedgekeurd, zou dit een zeer doorgedreven regulering en limitering van TPLF in België betekenen en indien de mogelijke toekomstige (over)regulering van TPLF in de EU zou leiden tot de onbeschikbaarheid van TPLF in België, rijst de vraag of deze collectieve vorderingen in rechte onder het gemeen recht op termijn dan toch hun weg zullen vinden naar Titel 2 van Boek XVII WER. 
Hierop is het antwoord onzeker. Zoals toegelicht in hoofdstuk 4 van het boek, voorziet de Nieuwe Wet immers nog steeds in een afgebakend toepassingsgebied, een beperkte lijst met toegestane groepsvertegenwoordigers die bereid gevonden moeten worden om de zaak aan te nemen en zullen eisers ook daar mogelijk op financieringsmoeilijkheden stoten.
De praktijk zal dus moeten uitwijzen in welke mate de nieuwe class action-wet het parallel circuit zal kunnen doen verdwijnen en of er eindelijk sprake zal zijn van één enkel goed werkend class action-circuit op basis waarvan alle collectieve vorderingen in rechte kunnen worden ingesteld.

Over het boek

Collectief procederen in België - Les actions collectives en Belgique
Een kritisch overzicht - Un aperçu critique

Emmanuel Plasschaert, Werner Eyskens en Jules Stuyck (eds.)

September 2024
ISBN 9789400015166


Onze klanten raadpleegden ook:

Gerechtelijk | Augustus 2024

De rechtsvormende rol van het Belgische Hof van Cassatie in een Europese gelaagde rechtsorde: een thematische rechtspraakanalyse in het domein van het procesrecht | Aurélie Hendrickx

De vraag rijst over wat de rechtsvormende taak van het Hof van Cassatie vandaag nu precies (nog) inhoudt, of nog, over welke ‘autonomie’ de hoogste rechter vandaag nog beschikt en dit is nu juist de probleemstelling die de basis is geweest van het door dr. Aurélie Hendrickx uitgevoerde onderzoek, dat ook geresulteerd heeft in dit boek. Larcier-Intersentia interviewde auteur dr. Aurélie Hendrickx naar aanleiding van deze nieuwe publicatie en stelde haar enkele interessante vragen. Lees meer.

Gerechtelijk | April 2024

De gerechtsdeskundige: een grondige analyse | Tom Toremans

Larcier-Intersentia interviewde de auteur mr. Tom Toremans naar aanleiding van deze nieuwe publicatie. In dit interview schetst de auteur waarom er, ondertussen een tiental jaar geleden, werd geopteerd voor een nationaal register, wat een drastische vernieuwing was en nadien trouwens gevolgd werd door een hele resem regelgeving. Verder bestaat de publicatie uit drie grondig uitgewerkte delen: de praktijk van het nationaal register, de uitlegging van de deontologische code en de toepassing ervan in de tucht en daarbuiten. De auteur geeft kort een overzicht van wat allemaal aan bod komt. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!