Interview |
De gerechtsdeskundige: een grondige analyse
Bij Larcier-Intersentia verscheen in mei 2024 het boek De gerechtsdeskundige. Nationaal register, deontologie en tucht.
Het gerechtelijk deskundigenonderzoek kende met de wetten van 15 mei 2007 en 30 december 2009 de eerste grote hervormingen sinds de invoering van het Gerechtelijk Wetboek. De wetgever had zijn hoop gevestigd op ingrepen in de procedureregels om dossiers met gerechtsdeskundigen beter en vooral sneller te laten verlopen. Het accent van die hervormingen lag op het op punt stellen van de verplichtingen van alle procesactoren betrokken bij een gerechtelijk deskundigenonderzoek. Het subsidiariteitsbeginsel werd ingevoerd en de medewerkingsplicht van de partijen en de actieve rol van de rechter werden verfijnd en uitgewerkt.
Een tweede hervorming begon in 2014, die in plaats van de procedure op zich veeleer het beroep van de gerechtsdeskundige beoogde te reglementeren. Met de organisatie van een nationaal register van gerechtsdeskundigen en de uitvaardiging van beroepsregels in een deontologische code, aangevuld met een tuchtwerking, leek voor gerechtsdeskundigen een geheel nieuw tijdperk aangebroken. Dat tijdperk begon pas echt op 1 december 2022, de dag nadat de overgangsperiode afliep.
De wet van 10 april 2014 die het nationaal register voor gerechtsdeskundigen invoerde, werd onthaald als een eerste stap naar de professionalisering van de gerechtsdeskundige. In die overgangsperiode sleutelde de wetgever nog herhaaldelijk aan de nieuwe regels, met reparaties, maar kwamen er ook welgekomen aanvullingen.
Met regels die zijn ingevoerd in een hele reeks van wetten en (vooral koninklijke) besluiten is het resultaat van het wetgevend proces niet heel overzichtelijk. Met voorliggende alomvattende en overzichtelijke commentaar biedt het boek een bijdrage aan de praktijk van het nationaal register, de uitlegging van de deontologische code en de toepassing ervan in de tucht en daarbuiten.
Larcier-Intersentia interviewde auteur mr. Tom Toremans naar aanleiding van deze publicatie.
Kunt u vooreerst even schetsen waarom er, ondertussen een tiental jaar geleden, werd geopteerd voor een nationaal register, wat een drastische vernieuwing was en nadien trouwens gevolgd werd door een hele resem regelgeving?
De aanleiding voor de hervorming in 2014 was de wens om de bestaande situatie van de officieuze lijsten aan te pakken. Volgens het artikel 991 Ger.W. mochten de hoven en rechtbanken immers lijsten van deskundigen opmaken, overeenkomstig de regels die de Koning bepaalde. Hoewel de Koning artikel 991 Ger.W. nooit uitvoerde, grepen de hoven en de rechtbanken artikel 991 Ger.W. wel aan en ontstonden her en der lokaal aangelegde lijsten. Deze lijsten waren voor intern gebruik en waren ook voor rechters van de betrokken rechtbank niet bindend. Vaste criteria waren er niet. Het ging om decentraal gehouden lijsten, ook wel informele lijsten genoemd, waarvan de transparantie zoek was, waarvoor geen wettelijke opnameprocedure bestond en hoe dan ook de kwaliteitscontrole ontbrak. De lijsten golden enkel als leidraad bij de aanstelling en die lijsten waren niet gebaseerd op kwaliteiten of deskundigheidscriteria, zodat er niet altijd de juiste conclusies uit konden worden getrokken.
De wetgever had met de hervorming voor ogen om de kwaliteit van de diensten verleend door de gerechtsdeskundigen te waarborgen. De door de wetgever beoogde professionalisering van het beroep zou een garantie moeten vormen voor kwaliteitsvolle dossierbehandeling. Al deze doelstellingen zouden moeten bijdragen tot een verbetering van de dienstverlening van justitie. Het invoeren van wettelijke criteria voor de erkenning van de gerechtsdeskundige en een selectieprocedure moesten bewerkstelligen dat enkel deskundigen met een bepaald aantal vaardigheden zouden worden geselecteerd.
Maar nadien volgde nog heel wat regelgeving. In 2016 was er de Potpourriwet IV, die een nieuwe grond invoerde om rechters te wraken wanneer deze zich in een situatie van belangenconflict bevinden. Hoewel die regel werd ingevoerd in artikel 828, 13° Ger.W. in de lijst van wrakingsgronden van rechters, is deze bepaling eigenlijk ingevoerd om belangenconflicten in hoofde van gerechtsdeskundigen aan te pakken.
Na de wet van 10 april 2014 bleek ook dat deze enkele tekortkomingen en anomalieën bevatte en daarnaast waren sommige bepalingen moeilijk uitvoerbaar. De aanpassing van sommige bepalingen gebeurde via de wet van 19 april 2017, een reparatiewet, die noodzakelijk was om te komen tot een coherent geheel met een betere bewaking van de kwaliteit van de registerdeskundigen en tegemoet te komen aan verzuchtingen van het werkveld om de gestelde kwaliteitseisen voor inschrijving en handhaving in het nationaal register te verhogen. Ook werden een aantal bepalingen, zoals de eedaflegging, vereenvoudigd. Nadien waren er nog de wet van 8 juni 2017 betreffende de coördinatie van het deskundigenonderzoek, het KB van 25 april 2017 over de deontologische code, het KB van 30 maart 2018 inzake opleidingen, het MB van 15 juni 2018 inzake delegatie van bevoegdheden, het KB van 23 september 2018 dat de samenstelling en de werking van de aanvaardingscommissie regelt en de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen inzake informatisering van Justitie, die het wettelijke plaatje, vormgegeven door de wetten van 10 april 2014 en 19 april 2017, opnieuw door elkaar heeft geschud. Deze wet schafte de artikelen 991ter tot 991undecies Ger.W. opnieuw af en voerde ze, in gewijzigde vorm en volgorde, opnieuw in. De regels kwamen terecht in de reeks artikelen 555/6 tot 555/16 Ger.W., waarin de regels op het nationaal register voor gerechtsdeskundigen en beëdigde vertalers, tolken en vertalers-tolken werden gecombineerd.
Nadien was er dan ook nog het KB van 8 mei 2020 tot vaststelling van het model van de legitimatiekaart, de wet van 23 februari 2021 die de mogelijkheid van schriftelijke eedaflegging invoerde en het KB van 16 februari 2022 dat bepaalt wie toegang heeft tot welke gegevens opgenomen in het nationaal register.
Uw publicatie bestaat uit drie grondig uitgewerkte delen: de praktijk van het nationaal register, de uitlegging van de deontologische code en de toepassing ervan in de tucht en daarbuiten. Kunt u kort een overzicht geven van wat allemaal aan bod komt?
In het eerste deel over het nationaal register behandel ik de inrichting van dat register, de organen en bevoegdheden, de procedure tot opname in het nationaal register en de opnamevoorwaarden. Ook de duur, de verlenging en het einde van de opname in het nationaal register en de rechten en de plichten van de registerdeskundige komen aan bod. Een uitgebreid hoofdstuk gaat over de aanstelling uit het nationaal register, wat de regel is geworden, gevolgd door de aanstelling buiten het nationaal register, de uitzondering.
Vervolgens komt in het tweede deel de deontologische code aan bod, waarbij ik de deontologie van de registerdeskundige hoofdzakelijk behandel aan de hand van de bepalingen van de deontologische code als nieuw corpus van beroepsregels. De regels van de deontologische code vormen een aanvulling op de wettelijke verplichtingen zoals opgenomen in het Gerechtelijk Wetboek en het Wetboek van Strafvordering.
Die wetboeken bevatten procedureregels die soms kunnen doorgaan voor een wettelijke deontologie en op basis van die regels is er ook rechtspraak tot stand gekomen waaruit gedragsregels kunnen worden gedestilleerd.
De deontologische code is echter zeker niet overal aanvullend: in vele gevallen bevat de deontologische code regels die een herhaling vormen van de wet. De meeste van de regels van de deontologische code hebben een zekere basis in principes die in rechtspraak verdere ontwikkeling hebben gekend en zijn dus als codificatie wel zeer nuttig. In het tweede deel wordt uitvoerig ingegaan op de praktische werking van de deontologische regels in het onderzoek of het geding waarbinnen de gerechtsdeskundige actief is.
Het derde en laatste deel behandelt het item ’tucht’. In globo is het gerechtelijk deskundigenonderzoek anno 2024 nog steeds niet het efficiënte apparaat dat de wetgever er bij de hervorming van 2007 en 2009 van wilde maken. De oorzaak van de trage behandeling van dossiers met een deskundigenonderzoek lijkt niet zozeer te wijten aan het ontbreken van regels en sanctiemogelijkheden, maar aan het gebrek aan daadkracht op de drie relevante niveaus: deskundigen, advocaten en rechters. Diverse bronnen hebben doorheen de jaren de doffe ellende van het gerechtelijk deskundigenonderzoek uiteengezet en erop gewezen dat er decennialang, ondanks wettelijke ingrepen, weinig veranderde. De wet of een deontologische code kan gerechtsdeskundigen perfect voorspiegelen hoe ze zich moeten gedragen: van vaak repetitieve rechtspraak gaan ook gedragsnormen uit.
Als gerechtsdeskundigen echter niet in de pas lopen, is de enige wettelijke remedie sanctionering, en zo nodig dwang, waartoe de mogelijkheden beslist voorhanden zijn. De ingevoerde middelen worden echter niet of niet efficiënt gebruikt vanwege een in het systeem ingebakken laksheid, die vaak wordt veroorzaakt door logistieke redenen. Zo deinzen partijen er typisch voor terug om de gerechtsdeskundige geen uitstel te geven wanneer hij hierom vraagt en de toeziende rechter, geconfronteerd met het akkoord van de partijen en wetende dat de vervanging van de deskundige nog meer tijdsverlies zal meebrengen, heeft weinig andere mogelijkheden dan noodgedwongen de verlenging toe te staan.
In mijn derde deel onderzoek ik of een succesvol sanctionerend optreden tegen wanpraktijken kan plaatsvinden in het door de wetgever gecreëerde tuchtkader dat werd gekoppeld aan de toekenning van de titel van gerechtsdeskundige en de opname in het nationaal register, met de deontologische code als een van de instrumenten om die sanctionering mogelijk te maken. De focus in dit deel ligt veeleer op hoe de tuchtsanctionering verloopt, met een bespreking van de sanctiegronden en de tuchtstraffen, alsook hoe tuchtsanctionering zich verhoudt tot het optreden van gerechtsdeskundigen in concrete dossiers. Er zijn immers wederzijdse invloeden tussen de tucht en het burgerlijke dossier waarin de gerechtsdeskundige werd aangesteld. In het laatste hoofdstuk van het derde deel wordt uiteengezet hoe tucht en het burgerlijk proces naast elkaar kunnen bestaan, waar de risico’s liggen en hoe ermee moet worden omgegaan door de individuele rechters en de procespartijen die met relevante tuchtaspecten in aanraking komen.
Over het boek
De gerechtsdeskundige
Nationaal register, deontologie en tucht
Tom Toremans
Mei 2024
ISBN 9789400017115