Interview

Het eerste boekdeel van het ‘Handboek Estate Planning’: een handboek voor en door professionals

Bij Larcier-Intersentia verschijnt in november 2024 het boek Handboek Estate Planning I – Relatievermogensrecht

Het Handboek Estate Planning analyseert in drie boekdelen alle aspecten van de organisatie en overdracht van het vermogen, volgens twee sporen: zowel met effect tijdens het leven als met effect na overlijden. Telkens worden zowel de privaatrechtelijke of vennootschapsrechtelijke als de fiscale aspecten toegelicht.
Het HEP wil opnieuw, ook meer dan vijftien jaar na de eerste editie, een informatiebron zijn voor elke professional die van nabij of van ver betrokken is bij estate planning. Het is een handboek voor en door professionals. Het boek is geschreven niet enkel voor juristen, fiscalisten, notarissen, advocaten, magistraten, maar ook voor accountants, revisoren, private bankers en alle mogelijke adviseurs, juristen of niet, die maar één ding voor ogen hebben: op een kwaliteitsvolle wijze een zorgvuldig en aangepast advies verstrekken aan de cliënt die vragen heeft rond estate planning.

Larcier-Intersentia interviewde de editors, prof. dr. Alain-Laurent Verbeke en mr. Bart Verdickt naar aanleiding van deze publicatie. 

Vooreerst een algemene vraag: kunnen jullie wat meer uitleg geven over wat de uit de States overgewaaide en bij ons intussen goed ingeburgerde term ‘Estate Planning’ juist inhoudt en hoe is de structuur van deze derde editie van het Handboek Estate Planning opgebouwd?

De term ‘Estate Planning’ betreft alle vragen van organisatie, structurering, beheer of governance en overdracht van het vermogen, zowel met effect tijdens het leven als met effect na overlijden, zowel juridisch als fiscaal, zowel regionaal, nationaal als internationaal. Een goede estate planning zorgt ervoor dat de cliënt gerust kan zijn dat zijn bedrijf, vermogen en huis goed geregeld zijn, zodat hij en zijn familie zich geen zorgen moeten maken als hij er niet meer is, als hij plots en onverwacht zou wegvallen.
Estate planning is geen monolithisch gegeven, maar een project met vele mogelijke variaties en gradaties, ook in de tijd gefaseerd. Tevens is estate planning een functioneel rechtsdomein dat zowel privaatrecht, vennootschapsrecht als fiscaal recht omvat. Estate Planning is gemoedsrust: dit is vele malen belangrijker dan een puur fiscale planning of optimalisering. 

Span de fiscale kar niet voor het paard van het geruste geweten. Maak geen constructies en ingewikkelde structuren die alleen maar ingegeven zijn door een fiscale besparingsobsessie. Zorg dat u weet wat uw cliënt en de familie precies willen. Dwing hen om daarover na te denken: wie krijgt wat, wanneer, hoe, onder welke voorwaarden? Durf ook hun uitgangspunten en wensen in vraag te stellen. Dat is immers wat de cliënt van zijn adviseur verwacht: begeleiding in een proces naar gemoedsrust.

Fiscale planning is goed, en is noodzakelijk, maar is pas aan de orde nadat het nodige is gedaan voor de gemoedsrust van de cliënten. Zodra is uitgetekend wat er moet gebeuren om hen deze gerustheid te brengen, moet worden bekeken hoe dit fiscaal kan worden geoptimaliseerd. Dit is de juiste volgorde van handelen.
Wat het Handboek Estate Planning zelf betreft: het handboek verscheen in een eerste editie voor het eerst in 2004, in zeven volumes. In 2009 volgde een tweede editie, weer in zeven volumes. Vandaag brengen we met deze derde editie opnieuw een up-to-date Handboek Estate Planning, dit keer in drie stevige volumes. In het eerste volume komt het vermogensrecht van het koppel aan bod, het relatievermogensrecht. Het tweede volume omvat het erfrecht en de giften. Tot slot behandelen we de rechtspersonen, trust en levensverzekering in het derde boek. In alle delen worden de fiscale aspecten van de materie mee besproken. Er werd gepoogd om de topics niet al te uitgebreid en toch omvattend te behandelen.

Afhankelijk van het onderwerp zijn er zeer beknopte of juist behoorlijk uitgebreide topics. Ook is ernaar gestreefd om het voetnotenapparaat beperkt te houden en eerder te werken met een bibliografie per deel op het einde van dit boek.

Uit de talrijke interessante topics die aan bod komen, hebben we noodgedwongen een selectie gemaakt en hadden we voor dit interview graag even gefocust op de bescherming van de gezinswoning, toch een belangrijk gegeven voor elke cliënt. Zijn er nu al dan niet belangrijke verschillen bij huwelijk, wettelijke en feitelijke samenwoning? Kunnen jullie dit nader toelichten?

Wat vooreerst het huwelijk betreft: het artikel 215, § 1 oud BW beschermt inderdaad de gezinswoning wat echtgenoten betreft, maar we moeten dit toch ook nuanceren.
Het is namelijk belangrijk om aan te stippen dat, ingegeven door fiscale motieven, echtgenoten er geregeld voor kiezen om hun gezinswoning aan te houden in een vennootschap. De hiertegenover staande civiele ‘opofferingen’ worden geregeld uit het oog verloren, met alle ongewenste gevolgen van dien. Immers, eenmaal eigendom van de vennootschap, valt de bescherming van de gezinswoning onder het primaire stelsel grotendeels weg en zegevieren de regels van het vennootschapsrecht. Naast de rechtstreekse aankoop van de gezinswoning via de vennootschap, kunnen de echtgenoten er ook voor kiezen om hun gezinswoning in te brengen in een vennootschap. Deze inbreng is principieel onderworpen aan artikel 215 oud BW, waardoor (minstens) de instemming van de andere echtgenoot noodzakelijk is.


Maar eenmaal ingebracht, valt de bescherming van de gezinswoning onder het primaire stelsel grotendeels weg. Niet langer de gezinswoning, maar de aandelen die de echtgenoten in ruil voor de inbreng ontvangen hebben, worden beheerst door het huwelijksvermogensrecht. Ook zal de langstlevende zijn of haar concrete reserve, zijnde het vruchtgebruik van de gezinswoning, de facto verliezen. De gezinswoning, eigendom van de vennootschap, zal volledig worden beheerst door het vennootschapsrecht en haar bestuurs- en vereffeningsregels. Om de woongelegenheid van het gezin veilig te stellen, kan ervoor worden geopteerd om het vruchtgebruik voor te houden, dan wel een huurovereenkomst met de vennootschap op te stellen. Werd een dergelijke clausule niet voorzien, dan zullen de echtgenoten enkel een beroep kunnen doen op vennootschapsrechtelijke remedies. Tot slot is er ook een vrijstelling in de erfbelasting op de gezinswoning voor de langstlevende. Deze gaat ook verloren als de gezinswoning in een vennootschap zit.
Ook de situatie van een feitelijke scheiding vraagt bijzondere aandacht: de bescherming zal in principe blijven bestaan, wat logisch is, aangezien net in crisissituaties de bescherming van de gezinswoning cruciaal wordt. Eenzelfde redenering geldt voor de periode gedurende het echtscheidingsgeding: de bescherming zal in principe ook daar blijven gelden. Het voorgaande dient evenwel genuanceerd te worden indien echtgenoten reeds lang feitelijk gescheiden leven en er weinig kans is op de hervatting van het echtelijke leven. Zo gaat het niet op om de nietigheid te vorderen van de verkoop van de woning door de echtgenote-exclusieve eigenares, na zelf één jaar in het buitenland te wonen met een nieuwe partner, zoals beslist werd door de rechtbank te Antwerpen in 2009.

Wat vervolgens wettelijke samenwoners betreft: ingevolge artikel 215 oud BW wordt de (al dan niet gehuurde) gezinswoning van de wettelijk samenwonenden beschermd. Zo zal de ene wettelijk samenwonende niet langer kunnen beschikken over de gezinswoning zonder de instemming van de andere. Wat betreft de gehuurde gezinswoning, komt het recht op de huur toe aan beide echtgenoten en zijn opzeggingen, kennisgevingen of exploten slechts geldig komende van of gericht aan beide echtgenoten.
Ook de zogenaamde ‘aanhorige rechten’ vinden toepassing: de wettelijk samenwonende kan de handelingen die in strijd zijn met artikel 215 oud BW laten vernietigen (art. 224, 1, 1° oud BW), dan wel de machtiging krijgen om de handelingen die zijn opgenomen in artikel 215, § 1 oud BW alleen te stellen in geval van afwezigheid, onmogelijkheid tot te kennen geven van wil of wilsonbekwaamheid van de wettelijk samenwonende partner (art. 220, § 1 oud BW). Maar de beëindiging van de samenwoning betekent wel de onmiddellijke buitenwerkingstelling van de beschermingsmaatregelen. De bescherming van de gezinswoning, de bijdrage in de lasten van het samenleven en de hoofdelijke aansprakelijkheid eindigen immers met de verbreking van de wettelijke samenwoning.

Ten slotte wat betreft de situatie van feitelijke samenwoners: hier is er een gebrek aan een wettelijk kader, want de feitelijke samenwoning wordt niet geregeld door de wet, althans niet op burgerlijk vlak. Voor de rechtsgevolgen op burgerlijk vlak dient derhalve gekeken te worden naar het gemeen recht. Er is geen minimaal primair stelsel dat de wederzijdse rechten en plichten tussen feitelijk samenwonenden vastlegt. Hierdoor is het onduidelijk in welke mate bijgedragen dient te worden in de gezinslasten, kunnen schuldeisers geen beroep doen op de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide samenwoners en is er geen bescherming van de gezinswoning. Al een tijdje wordt er gepleit voor een minimale bescherming van feitelijke samenwoners, maar deze is er vooralsnog niet.

Het is dus in veel gevallen aangewezen dat zowel feitelijk als wettelijk samenwonenden naar goeddunken hun samenwoning bij overeenkomst verder regelen of afwijkende bepalingen voorzien, voor zover deze niet strijdig zijn met artikel 1477 oud BW, de openbare orde, de goede zeden, de regels betreffende het ouderlijk gezag, de voogdij en de regels die de wettelijke orde van de erfopvolging bepalen (art. 1478, vierde lid oud BW). De draagwijdte van dergelijke contracten is evenwel beperkt tot de mogelijkheden onder het verbintenissen- en contractenrecht. Zo kunnen zij niet kiezen voor een gemeenschapsstelsel. Hoogstens kunnen zij bepaalde gevolgen hiervan onder het huidige verbintenissen- en contractenrecht (proberen te) assimileren aan de hand van correctiemechanismen. Anders dan tussen feitelijk samenwonenden, moet de overeenkomst tussen wettelijk samenwonenden verplicht notarieel worden verleden.

Over het boek

Handboek Estate Planning I: Relatievermogensrecht

Alain-Laurent Verbeke en Bart Verdickt (eds.)

November 2024
ISBN 9789400007321


Onze klanten raadpleegden ook:

Burgerlijk | Maart 2024

Buitencontractuele aansprakelijkheid: wat als het bestaan of de omvang van de schade beïnvloed wordt door de voorafgaande toestand van een persoon of een zaak? | Lies D'Hondt

Larcier-Intersentia interviewde de auteur mr. Lies D'Hondt naar aanleiding van haar publicatie. In dit interview vertelt de auteur meer over de term 'bijzondere receptiviteit voor schade' en Boek 6 inzake de buitencontractuele aansprakelijkheid en haar inzichten. Lees meer.

Burgerlijk | Februari 2024

Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners: waarom naast het klassieke begrip ‘goederen’ ook het begrip ‘arbeid’ alle aandacht vereist | Michelle Aerts

Larcier-Intersentia interviewde de auteur dr. Michelle Aerts naar aanleiding van haar publicatie. Het begrip ‘vermogensverschuiving’ omvat in dit werk bijgevolg zowel verschuivingen van goederen (vermogensverschuivingen in de strikte zin) als verschuivingen van arbeid. In dit interview vertelt de auteur meer over het aspect ‘verschuivingen van arbeid’. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!