Interview |
Geschillenregeling in vennootschappen: de specifieke situatie van wederzijdse vorderingen tot uitsluiting
Bij Intersentia verscheen zopas (in juni 2023) het ‘Handboek geschillenregeling in vennootschappen. Uitsluiting en uittreding van aandeelhouders’ van prof. dr. Bernard Tilleman, gewoon hoogleraar KU Leuven, en Willem Van de Putte, doctorandus-assistent KU Leuven Campus Kulak Kortrijk.
Dit praktijkhandboek bundelt de relevante rechtspraak sinds de invoering van de geschillenregeling in 1995, onder meer gebaseerd op de analyse van bijna duizend ongepubliceerde uitspraken van alle Nederlandstalige ondernemingsrechtbanken en hoven van beroep in Vlaanderen en Brussel van 2016 tot en met 2022.
Vier jaar na de inwerkingtreding van de vernieuwde geschillenregeling in het WVV bespreekt dit boek de wijzigingen aan de geschillenregeling onder meer wat betreft het toepassingsgebied, de rol van de partijen, de bevoegdheid voor samenhangende vorderingen en de billijke prijsverhoging of prijsvermindering. Alternatieve middelen voor het oplossen van vennootschapsconflicten, methodes voor waardering en prijsbepaling, maar ook de verhouding tussen de geschillenregeling en arbitrage, dading of ontbinding, komen uitgebreid aan bod. Dit unieke handboek is een onmisbaar naslagwerk voor de praktijk.
Intersentia interviewde de auteurs naar aanleiding van deze publicatie. De vraagstelling moest uiteraard selectief zijn en legde de focus op het onderdeel dat de specifieke situatie van wederzijdse vorderingen tot uitsluiting analyseert.
Kunnen jullie eerst de situatie van wederzijdse vorderingen tot uitsluiting toelichten?
Wanneer partijen wederzijdse vorderingen tot uitsluiting instellen, zijn zij elk van mening dat het voortduren van het aandeelhouderschap van de tegenpartij niet kan worden geduld. In een dergelijk geval zijn de aandeelhouders, minstens degenen die de uitsluiting vorderen, het dus eens over het bestaan van gegronde redenen die de uitsluiting van de andere aandeelhouder(s) rechtvaardigen. Dit wijst op een fundamentele malaise binnen de vennootschap, waardoor het subsidiaire karakter van de geschillenregeling soepel wordt geïnterpreteerd. Uit de analyse van de bijna duizend ongepubliceerde uitspraken blijkt immers dat het opwerpen van de schending van de subsidiariteitsvereiste in dergelijke omstandigheden zo goed als geen kans heeft op slagen. Gelet op de verstrekkende gevolgen van de gerechtelijke uitsluiting of uittreding, wordt nochtans als regel vooropgesteld dat de aandeelhouders in hun onderlinge vennootschapsrechtelijke verhouding het uiterste moeten beproeven om hun geschil op te lossen. Een afwijzing van alle ingestelde vorderingen is bij wederzijdse vorderingen tot uitsluiting echter niet zinvol. De handhaving van de patstelling lijkt geenszins het vennootschapsbelang te dienen. Bij wederzijdse vorderingen tot uitsluiting rijst derhalve de vraag ten voordele van wie de rechter de vordering moet toewijzen.
En hoe wordt de vraag aan wie de rechter de vordering moet toewijzen beantwoord?
Wanneer gegronde redenen bij wederzijdse vorderingen tot uitsluiting gebaseerd zijn op foutief of onrechtmatig gedrag (bv. concurrerende activiteiten, neerlegging jaarrekening zonder goedkeuring, afwending vennootschapsgelden …), onderzoekt de rechter het al dan niet voorhanden zijn hiervan en kan hij besluiten tot uitsluiting van de partij aan wie deze gegronde redenen kunnen worden toegerekend.
Het ‘vennootschapsbelang’ is duidelijk een basistoetssteen bij wederzijdse vorderingen tot uitsluiting?
Inderdaad, indien de gegronde reden niet bestaat in foutief of onrechtmatig gedrag of indien dit gedrag aan de zijde van beide partijen ongeveer even zwaar weegt, dan dient de rechter volgens de al lang vaststaande rechtspraak en het Hof van Cassatie “na te gaan in het belang van de vennootschap, welke partij de meeste garanties biedt voor het voortbestaan van de vennootschap”. In de gevallen waarin er geen foutief of onrechtmatig gedrag aan de basis ligt van de verslechterde verstandhouding, hoeft dus niet per se onderzocht te worden wie aan de basis daarvan ligt. Niettemin kan een onderzoek naar de oorzaak van de duurzame onenigheid aangewezen zijn om te beslissen welke aandeelhouder in het licht van het vennootschapsbelang het best de vennootschap verlaat. Toch blijkt dat de rechter ook op basis van heel wat andere criteria kan beslissen in welke richting de uitsluiting best het vennootschapsbelang dient.
Bij de concrete toetsing van het vennootschapsbelang kan de rechter meerdere elementen in overweging nemen, zoals de respectieve knowhow/vaardigheden/diploma’s/intellectuele eigendomsrechten/vergunningen, de verstandhouding met het personeel en andere aandeelhouders, de graad van operationele betrokkenheid, de financiële betrokkenheid en een toetsing van de financieringsmogelijkheden, de toekomstvisie, de persoonlijkheid en het gedrag, de professionele betrouwbaarheid, de wettelijke beperkingen en ten slotte of de uitsluiting al dan niet het conflict oplost. In onze publicatie bespreken we elk van deze criteria uitgebreid aan de hand van toepassingsgevallen uit de rechtspraak. Zo maken we bij knowhow bijvoorbeeld een onderscheid tussen technische of innovatieve kennis, verkoopkwaliteiten en administratieve of boekhoudkundige kennis. Ook gaan we na hoe deze criteria zich tot elkaar verhouden in het kader van de zoektocht naar de aandeelhouder die het meeste garanties biedt voor het voortbestaan van de vennootschap.
Het knowhowcriterium wordt vaak gekoppeld aan de graad van operationele betrokkenheid van de respectievelijke aandeelhouders bij de werking van de vennootschap, zowel in het verleden als gedurende de afwikkeling van het geschil. De rechtbanken en hoven hechten immers veel belang aan de al dan niet voltijdse operationele betrokkenheid bij de hoofdactiviteit van de vennootschapsgroep.
Hierbij kunnen ook de hoedanigheid van een aandeelhouder als bestuurder, de overweging wie de onderneming heeft opgestart en de evolutie van het aandeelhouderschap een aanwijzing vormen voor wie het meest betrokken is. Er moet bovendien een onderscheid gemaakt worden tussen de operationele en de financiële betrokkenheid. De actieve betrokkenheid bij de uitbating van de onderneming van de vennootschap wordt vaak belangrijker geacht dan de mate waarin de aandeelhouders mee zorg(d)en voor de financiering. Zo werd de voorkeur gegeven aan de aandeelhouder die de operationele leiding had over een strandbar, boven de andere aandeelhouder die al verschillende bars had en dit meer zag als een belegging waarbij hij de operationele leiding aan een derde zou toevertrouwen. Niettemin zijn er ook gevallen waarin de rechter de financieel betrokken aandeelhouder verkiest boven de operationeel betrokken aandeelhouder.
Jullie vestigen in het handboek inderdaad de aandacht op dit onderscheid tussen de operationele en de financiële betrokkenheid en financieringsmogelijkheden van de aandeelhouder. Wanneer weegt dit laatste criterium dan wel door?
Het is duidelijk dat zeker bij financiële moeilijkheden de financiële betrokkenheid en financieringsmogelijkheden van een aandeelhouder zwaarder doorwegen dan zijn operationele betrokkenheid. Ook bij groeiende/grotere ondernemingen speelt dit criterium een essentiële rol. Het kan immers in het belang van de vennootschap zijn dat de vennootschap groeit en het louter familiale kader overstijgt. De rechter kan hierbij rekening houden met de steun die een aandeelhouder krijgt van externe investeerders. De toetsing van de financiële betrokkenheid en de financieringsmogelijkheden is ook cruciaal wanneer nieuwe investeringen nodig zijn en de vennootschap (bijna) volledig afhankelijk is van vreemd vermogen waarbij een van de aandeelhouders (on)rechtstreeks de grootste schuldeiser is van de vennootschap. Daarnaast moet een aandeelhouder die de uitsluiting vordert, los van het vennootschapsbelang, evident in staat zijn om de overname te financieren. Zo zagen we in een uitspraak dat het niet aanbieden om een provisie te betalen al bijvoorbeeld twijfel kan veroorzaken over de financiële capaciteiten van de aandeelhouder om de effecten over te nemen, zeker wanneer die capaciteiten in het kader van een echtscheidingsprocedure al als zeer minimaal werden omschreven.
Maar er zijn nog heel wat andere elementen die belangrijk zijn in het licht van het ’vennootschapsbelang’?
Ja, ook de visie of het gebrek aan visie over de toekomststrategie van de vennootschap kleurt mee het vennootschapsbelang in. Bij (wederzijdse) vorderingen tot uitsluiting is het aan te raden dat aandeelhouders hun concrete visie en strategie meegeven voor de toekomst van de vennootschap op korte en lange termijn. Een al te simplistisch businessplan kan in het nadeel van de aandeelhouder werken. Ook de mogelijkheid om het personeel te motiveren en om de goede verstandhouding met andere medeaandeelhouders te verzekeren zijn factoren die het succes van de vennootschap bepalen.
Vervolgens spelen ook de persoonlijkheid en het gedrag van de aandeelhouder, zoals lichtzinnigheid, beledigingen enz. een rol bij de beoordeling wie de meeste garanties biedt voor het voortbestaan van de vennootschap. In dit verband lijkt het voor de raadslieden van conflicterende aandeelhouders aan te raden om zich te onthouden van (al te) geladen of polemische bewoordingen in hun correspondentie. Men gaat in deze context ook soms na wie aan de oorsprong ligt van de onenigheid, bijvoorbeeld door een weinig positieve houding aan te nemen en vorderingen in te stellen, in plaats van voorstellen die het probleem bespreekbaar maken, te beantwoorden. Daarnaast kan de rechter ook de professionele betrouwbaarheid, reputatie en integriteit van de (potentieel) overblijvende aandeelhouder in acht nemen.
Een laatste criterium dat we bij wijze van voorbeeld kunnen vermelden, zijn de wettelijke beperkingen die soms voor aandeelhouders gelden op het houden van effecten. We bespreken in het handboek toepassingsgevallen bij vennootschappen actief in de sector van kansspelen, collectieve beleggingen, vastgoed enz. waar de richting van de overdracht van de effecten bepaald werd door dergelijke wettelijke beperkingen.
Over het boek
Handboek geschillenregeling in vennootschappen (gebonden editie)
Bernard Tilleman, Willem Van de Putte
Juni 2023
ISBN 9789400016125