Interview

Gezondheidsrecht en de impact van Boek 6 Buitencontractuele aansprakelijkheid 

Bij Larcier-Intersentia is in september 2024 de vijfde editie van het boek Gezondheidsrecht toegepast verschenen. 

Gezondheidszorgbeoefenaars worden dagelijks en vaak onbewust geconfronteerd met tal van juridische vragen. In de praktijk komt het aan op snel handelen, waardoor recht helder en hanteerbaar moet zijn. 
In dit handboek vindt u klare taal en tal van uit het beroepsleven gegrepen casussen en voorbeelden. 
Het is bestemd voor studenten die een opleiding in de gezondheidszorg volgen en voor elke gezondheidszorgbeoefenaar.

Larcier-Intersentia interviewde de auteurs, mevr. Dominique Minten, mr. Margo D’Hondt en mr. Diego Fornaciari, naar aanleiding van deze publicatie.

Het boek bevat een volledig praktijkgericht overzicht en telt bijgevolg heel wat hoofdstukken, maar in het licht van de inwerkingtreding op 1 januari 2025 van Boek 6 Buitencontractuele aansprakelijkheid gaat onze speciale aandacht toch naar de problematiek van de buitencontractuele aansprakelijkheid.

Buitencontractuele aansprakelijkheid is gebaseerd op het begrip ‘fout’, maar toch zijn er uitzonderingen, zoals voorzien in de Wet Medische Ongevallen. Kunnen jullie deze uitzonderingen toelichten?

Men kan inderdaad in de regel slechts aansprakelijk worden gesteld indien de eisende partij (bv. de patiënt) kan bewijzen dat de zorgverstrekker een fout heeft begaan. Bij de buitencontractuele aansprakelijkheid volstaat de lichtste fout (culpa levissima). In de praktijk gebruikt de rechtspraak ter beoordeling hiervan één zorgvuldigheidsbeginsel: de toets aan een normaal zorgvuldige en omzichtige persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden.

Op deze regel dat men enkel buitencontractueel aansprakelijk kan worden gesteld wanneer er sprake is van een fout, bestaan er inderdaad enkele uitzonderingen en men spreekt dan van foutloze aansprakelijkheid. Zo heeft de wet betreffende de vergoeding van schade als gevolg van gezondheidszorg (de Wet Medische Ongevallen van 31 maart 2010) in een schadevergoeding voorzien voor ernstige schadegevallen zonder dat hierbij iemand aansprakelijk is. 
De reden hiervoor is het feit dat het foutbewijs voor de patiënt vaak onbegonnen werk is, omdat de patiënt een leek is en de normale gang van zaken niet kent. Ook het bewijs van het causaal verband is niet eenvoudig. Omdat het resultaat van een behandeling nooit helemaal te voorspellen is, is het vaak moeilijk om te bewijzen dat een correcte behandeling de schade zou hebben voorkomen.
Hoewel de afloop van een aansprakelijkheidsproces vaak onzeker en onvoorspelbaar is en een procedure duur en tijdrovend is, is ook in België een claimcultuur ontstaan, wat bij artsen kan leiden tot ‘defensieve’ geneeskunde. Op verzekeringsvlak zijn de gevolgen voelbaar: een aantal verzekeraars verlieten de markt of bieden geen verzekering meer aan voor de zwaarste risicocategorieën. De Wet Medische Ongevallen heeft daarom deze obstakels uit de weg geruimd en heeft ook in een schadevergoeding voorzien voor ernstige schadegevallen zonder dat hierbij iemand aansprakelijk is.

Het uitgangspunt van de wet is dat de patiënt twee opties heeft: ofwel legt hij de zaak voor aan de rechtbank ofwel aan het Fonds voor Medische Ongevallen (een bijzondere dienst bij het RIZIV) voor een door de wet geregelde minnelijke procedure. Als de patiënt voor de rechtbank kiest en zijn eis wordt afgewezen, kan hij nog steeds naar het Fonds en omgekeerd. Hij kan vanzelfsprekend maar eenmaal voor dezelfde schade worden vergoed. Het Fonds kan zich uitspreken over de aansprakelijkheid van een zorgverlener en zal dus in eerste instantie nagaan of er aansprakelijkheid is. Wanneer de zorgverlener aansprakelijk kan worden gesteld, zal het Fonds met de verzekeraar van de aansprakelijke zorgverlener een schadevergoeding onderhandelen. Wanneer echter blijkt dat een zorgverlener niet of niet voldoende verzekerd is, dan vergoedt het Fonds de patiënt alsnog zelf. Dit is ook het geval bij een ontoereikend verzekeringsvoorstel van de verzekeraar.
Indien de verzekeraar de aansprakelijkheid betwist, zal het Fonds de schade vergoeden als ze ook nog voldoende ernstig is. Het Fonds heeft in deze gevallen wel een verhaal op de verzekeraar of de zorgverlener.
Wanneer er geen zorgverlener aansprakelijk kan worden gesteld (bij een medisch ongeval zonder aansprakelijkheid), kan het Fonds een schadevergoeding toekennen. De wetgever wil namelijk via de nationale solidariteit een volledige schadevergoeding aan het slachtoffer toekennen. Het moet gaan om situaties met abnormale schade, die ook nog voldoende ernstig zijn. In ons boek gaan we gedetailleerd in op het toepassingsgebied van de wet (wie? welke verstrekkingen? welke schade?).

Naast het feit dat men aansprakelijk is voor eigen daden, kan men onder bepaalde voorwaarden ook verantwoordelijk worden gesteld voor daden van anderen. Aanstellers zijn aansprakelijk voor de daden van hun aangestelden, en personen belast met het toezicht op anderen zijn aansprakelijk voor diegenen die onder hun toezicht staan. Dit is een onderdeel van Boek 6 waaraan heel wat aandacht is besteed, dus het is logisch dat de vraag rijst naar de specifieke impact voor de gezondheidssector. 

Een aansteller is iemand die gezag uitoefent over een aangestelde. Vaak gaat het om de relatie werkgever-werknemer. Als een aangestelde (bv. de verpleegkundige die tewerkgesteld is in een ziekenhuis) in de uitvoering van zijn opdracht door zijn fout schade berokkent, zal de aansteller (bv. de werkgever) onweerlegbaar vermoed worden een fout in de aanstelling te hebben begaan, waarvoor de werkgever (de aansteller) aansprakelijk zal worden gesteld. Dit heet onweerlegbaar vermoeden van fout. In artikel 6.14 van het nieuw Burgerlijk Wetboek spreekt de wetgever over de foutloze aansprakelijkheid van de aansteller: ook al heeft de aansteller zelf geen fout gemaakt, hij is aansprakelijk voor zijn aangestelde. Het vermoeden is niet van toepassing als de aansteller bewijst dat de schade niet is ontstaan door de fout van een aangestelde of met andere woorden dat de schade zich bij een andere aangestelde in dezelfde omstandigheden ook zou hebben voorgedaan. De aansprakelijkheid van de aansteller geldt ook voor degene die in bepaalde situaties een aanstellersbevoegdheid heeft (bv. de chirurg tijdens de operatie t.a.v. de verpleegkundige). Er is dan wel vereist dat er communicatie mogelijk was op het ogenblik van het maken van de fout. Een verpleegkundige die een kompres vergeet tijdens een operatie, heeft de chirurg als aansteller. Het is de chirurg die aansprakelijk is.


Maar een hoofdverpleegkundige of een hoofdvroedvrouw zal niet automatisch aansprakelijk gesteld worden voor de fouten van de verpleegkundigen/vroedvrouwen die onder haar toezicht staan.
De aansprakelijkheid van aanstellers mag niet verward worden met de aansprakelijkheid van de hoofdvroedvrouw of hoofdverpleegkundige voor eigen daden, bijvoorbeeld voor schade ontstaan door een slechte organisatie van zijn/haar equipe of een discontinuïteit in de zorg.

In jullie boek besteden jullie enerzijds aandacht aan de aansprakelijkheid van de zelfstandige gezondheidszorgbeoefenaar en anderzijds aan die van de verpleegkundige/vroedvrouw als werknemer. Wat zijn hier de bijzondere aandachtspunten?

De zelfstandige vroedvrouw, verpleegkundige … die geen arbeidsrelatie heeft met een werkgever, sluit een contract met de patiënt. Wanneer deze echter het contract slecht uitvoert, kan hij tegelijkertijd een fout maken in de zin van de buitencontractuele aansprakelijkheid en kan hij dus buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld. Als er een contract bestaat, mag in principe de buitencontractuele aansprakelijkheid niet worden ingeroepen, maar dit geldt niet wanneer de contractuele tekortkoming tegelijk een misdrijf is. Aangezien de fout van de gezondheidszorgbeoefenaar vaak neerkomt op ‘slagen en verwondingen’, is deze uitzondering belangrijk voor verpleegkundigen en vroedvrouwen. Een zelfstandige vroedvrouw die tijdens de bevalling bij complicaties niet tijdig de gynaecoloog verwittigt, waardoor de baby overlijdt, kan veroordeeld worden voor onopzettelijke slagen en verwondingen. Hoewel er een contract is, kan het slachtoffer toch de buitencontractuele aansprakelijkheid inroepen. Voor de eiser is dit o.a. nuttig, omdat hij/zij dan niet beperkt wordt door het contract waar enkel de voorzienbare schade vergoed wordt.

Wat de aansprakelijkheid van de verpleegkundige/vroedvrouw als werknemer betreft, moet er een onderscheid gemaakt worden: is er een contract tussen de werkgever van de gezondheidszorgbeoefenaar en de patiënt of is er geen contract?

Een patiënt kan bijvoorbeeld een contract sluiten met een ziekenhuis, een organisatie voor thuisverpleging of een arts die een verpleegkundige tewerkstelt. Indien de verpleegkundige of vroedvrouw het contract niet of onvoldoende naleeft (door bv. geen gevolg te geven aan de oproep van een patiënt), zal enkel de werkgever contractueel aansprakelijk kunnen worden gesteld en kan de verpleegkundige of vroedvrouw slechts in uitzonderlijke gevallen buitencontractueel aansprakelijk worden gesteld, nl. wanneer de contractuele fout ook een misdrijf is (deze bescherming wordt ook wel de quasi-immuniteit van de hulppersoon genoemd). In dit geval heeft het slachtoffer de keuze tussen buitencontractuele en contractuele aansprakelijkheid. Door een wijziging van Boek 6 in het nieuw Burgerlijk Wetboek komt er aan deze quasi-immuniteit echter een einde. Vanaf 1 januari 2025 zal om het even welke fout van de verpleegkundige of vroedvrouw volstaan voor de patiënt om een buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering in te stellen tegen hen. Bijgevolg leidt de wetswijziging tot een verhoogd aansprakelijkheidsrisico bij een tekortkoming aan de contractuele verbintenis, een loutere schending van de wet of het reglement (bv. de onwettige uitoefening van de verpleegkunde) of eenvoudigweg het miskennen van de zorgvuldigheidsnorm. De nieuwe regelgeving voorziet echter wel mogelijkheden om de hulppersonen blijvend een verregaande bescherming te bieden tegen buitencontractuele aansprakelijkheidsvorderingen van opdrachtgevers (bv. patiënten). Het is immers mogelijk om hierover contractuele afspraken te maken (bv. het ziekenhuis kan in het contract met de patiënt afspreken dat de patiënt geen buitencontractuele aansprakelijkheidsvordering kan instellen tegen alle werknemers die werken in het ziekenhuis voor fouten in de uitvoering van hun taken). Daarnaast is de nieuwe regelgeving van aanvullend recht, wat betekent dat deze geen afbreuk doet aan andere wetgeving die de buitencontractuele aansprakelijkheid van bepaalde actoren regelt. Zo geldt voor verpleegkundigen en vroedvrouwen die als werknemer werkzaam zijn, nog steeds de bescherming van artikel 18 van de Arbeidsovereenkomstenwet (WAO).

In de situatie waarin de patiënt niet de mogelijkheid had om het ziekenhuis waar hij werd opgenomen, te kiezen (bv. na een verkeersongeval), kan de contractuele aansprakelijkheid niet worden toegepast. De patiënt zal zich dus moeten beroepen op de buitencontractuele aansprakelijkheid.
Indien er sprake is van een lichte fout in de zin van artikel 18 WAO, kan enkel het ziekenhuis aansprakelijk worden gesteld. Artikel 18 WAO bepaalt namelijk dat een werknemer die bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst schade berokkent, niet aansprakelijk is tenzij hij bedrog pleegt, zware schuld heeft aan het feit of een lichte fout maakt die hij reeds meermaals heeft gemaakt (dus geen uitzonderlijke lichte fout). Op basis van artikel 18 WAO genieten verpleegkundigen en vroedvrouwen die als werknemer werkzaam zijn, dus een belangrijke bescherming.

Jullie staan ook stil bij de aansprakelijkheid van de stagiair: zijn er hier speciale aandachtspunten?

Er bestaat geen specifiek stelsel van aansprakelijkheid voor de stagiair. Wel staat vast dat de aansprakelijkheid van de stagiair een buitencontractuele aansprakelijkheid is, aangezien er geen contractuele relatie met een patiënt bestaat. Indien de stagiair beschouwd wordt als leerling, spelen naast zijn eigen aansprakelijkheid ook die van de stagementor, de stagebegeleiding en de onderwijsinstelling. Omdat een stagiair voorheen niet kon beschouwd worden als werknemer, kon hij niet genieten van artikel 18 WAO. In tegenstelling tot een werknemer van het ziekenhuis, was hij dus wel aansprakelijk voor een toevallig voorkomende lichte fout. De aansprakelijkheid van een stagiair was dus zwaarder dan die van een werknemer. Om hieraan tegemoet te komen, voorziet de Vlaamse Codex Hoger Onderwijs sinds 1 september 2016 een artikel volgens hetwelk een stagiair enkel persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld voor zijn bedrog en zware schuld. Voor lichte schuld is hij enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

Over het boek

Gezondheidsrecht toegepast (vijfde editie)

Dominique Minten, Margo D’Hondt en Diego Fornaciari

September 2024
ISBN 9789400014565


Onze klanten raadpleegden ook:

Publiek | Juli 2024

De Belgische Grondwet en noodsituaties: lessen uit de COVID-19-pandemie | Karel Reybrouck, Arvid Rochtus, Marie Spinoy en Willem Verrijdt

Larcier-Intersentia interviewde de editors naar aanleiding van deze publicatie. De COVID-19-pandemie stelde de hele wereld voor fundamentele uitdagingen. Ook in ons land namen overheden drastische maatregelen om de ongeëvenaarde gezondheidscrisis te bestrijden. Vanuit die insteek gaan de bijdragen in dit boek, geschreven door leden van het Leuven Centre for Public Law, na welke lessen we uit de pandemie kunnen trekken bij andere noodsituaties. De auteurs belichten het crisisbeleid vanuit verschillende aspecten van het grondwettelijk en publiekrecht, waaronder grondrechten en het legaliteitsbeginsel, federalisme, de lokale besturen en artikel 187 van de Grondwet. Telkens staat de vraag centraal of de Grondwet moet worden herzien opdat ze beter kan omgaan met, en bestand is tegen, toekomstige noodsituaties. Lees meer.

Publiek | December 2023

De Euthanasiewet 20 jaar: interview met prof. dr. Thierry Vansweevelt | Thierry Vansweevelt

In december 2023 verscheen het boek 'De Euthanasiewet 20 jaar. Een evaluatie'. Larcier-Intersentia interviewde prof. dr. Thierry Vansweevelt naar aanleiding van deze publicatie. Het boek is dan ook een tijdsdocument dat zowel achteruit als vooruit kijkt en zich afvraagt waar de Euthanasiewet moet worden gewijzigd. Prof. dr. Thierry Vansweevelt vertelt ons tijdens dit interview o.a. hoe het boek is kunnen ontstaan, welke doelstellingen van de Euthanasiewet bereikt zijn en over een aantal leemten in die Euthanasiewet, na twintig jaar. Lees meer.

Volg ons:     

              

Ons gratis tijdschrift:

· Emile & Ferdinand

Blijf op de hoogte met onze nieuwsbrieven!