Interview |
Vergoedingsfondsen: ‘deus ex machina’ of ‘vierde pijler’ bij lacunes of tekorten in de traditionele bronnen van vergoeding?
Bij Larcier-Intersentia verschijnt in april 2024 het boek Vergoedingsfondsen. Aard, werking en wettigheid van dr. Larissa Vanhooff.
Steeds vaker worden vergoedingsfondsen naar voren geschoven als deus ex machina ter vergoeding van specifieke schadegevallen en rampen. Voornamelijk daar waar het aansprakelijkheidsrecht, verzekeringen en/of de sociale zekerheid geen of onvoldoende antwoord kunnen bieden aan slachtoffers, zoals bij natuurrampen, asbestvervuiling, terrorisme of medische blunders, grijpt de overheid terug naar deze alternatieve vergoedingsmechanismen. Hun gestage groei en verscheidenheid doet vragen rijzen over hun aard, werking en wettigheid. Zijn zij deel van de rechterlijke macht of van de administratie? Hoe verhouden zij zich tot andere bronnen van vergoeding en kan een slachtoffer vergoedingen cumuleren? Leidt de oprichting van een fonds voor een bepaalde categorie slachtoffers niet tot discriminatie? Bieden fondsen voldoende procedurele waarborgen voor slachtoffers om als waardig alternatief voor een aansprakelijkheidsprocedure te kunnen dienen? Niet enkel de vergoedende taak van fondsen maar ook hun preventieve werking wordt onder de loep genomen. Dit werk beantwoordt de meest prangende vragen rond vergoedingsfondsen in ons huidige Belgische rechtssysteem en is hiermee het eerste omvangrijke werk dat de verschillende soorten vergoedingsfondsen binnen diverse takken van het recht (medisch recht, strafrecht, milieurecht, sociaal recht, …) bundelt.
Larcier-Intersentia interviewde auteur dr. Larissa Vanhooff.
Het aantal vergoedingsfondsen groeit snel: kunt u de reden hiervoor nader toelichten?
Vergoedingsfondsen worden opgericht omdat er lacunes of tekorten worden geconstateerd in de vergoeding die wordt geboden door de drie andere, meer traditionele bronnen van vergoeding: het recht inzake onrechtmatige daad, particuliere verzekeringen en sociale zekerheid.
Wat vooreerst sociale zekerheid betreft: wegens budgettaire beperkingen kan het socialezekerheidsstelsel niet alle schade van een slachtoffer van een ongeval dekken. In de meeste gevallen blijft de schadevergoeding beperkt tot een deel van de gederfde inkomsten. Bovendien is het recht op schadevergoeding afhankelijk van de bijdragen van het slachtoffer aan het socialezekerheidsstelsel, bijvoorbeeld door een inhouding op het loon.
Vervolgens is het zo dat ongevallenverzekeringen een forfaitair bedrag bieden. Daardoor blijven slachtoffers van schadelijke gebeurtenissen vaak gedeeltelijk onvergoed. Ook hebben de verzekerden pas recht op een verzekeringsuitkering nadat zij een premie hebben betaald, waardoor de verzekering duur en dus minder toegankelijk is. Het feit dat veel verzekeringen niet verplicht zijn, betekent dat degenen die geen verzekering afsluiten geen schadevergoeding krijgen. Ook moeten zij vaak het eerste deel van hun schade dragen (franchise) en wordt hun schade soms beperkt door vergoedingsplafonds. Een ander probleem met verzekeringen is dat zij niet altijd een antwoord kunnen bieden op massaschade, veroorzaakt door de natuur of door mens en industrie. Massaschade kan immers de grenzen van de verzekerbaarheid overschrijden. Ook langetermijnschade (schade die zich geleidelijk ontwikkelt) is moeilijk door verzekeringen te dekken.
Ten slotte wordt vaak beweerd dat het recht inzake onrechtmatige daad een loterij is, omdat de uitkomst onzeker, te traag en te duur is. Daarnaast worden schadelijders met een zware bewijslast opgezadeld en het risico op verjaring van hun vordering. En zelfs als de schadelijders al deze hindernissen hebben overwonnen, kan de insolventie van de aansprakelijke roet in het eten gooien. De efficiëntie van het aansprakelijkheidsrecht bij de behandeling van massaschade wordt in twijfel getrokken, evenals de creatieve oplossingen van sommige rechters. Tot slot zal het aansprakelijkheidsrecht geen oplossing kunnen bieden als enig menselijk handelen afwezig is, bijvoorbeeld bij natuurrampen.
In deze omstandigheden kan het aansprakelijkheidsrecht of de aansprakelijkheidsverzekering slachtoffers niet veel hulp bieden. Slachtoffers vinden het echter niet langer aanvaardbaar om hun eigen schade te dragen.
In plaats daarvan eisen zij schadevergoeding, ongeacht of er iemand aansprakelijk is voor de schade.
Sinds enkele decennia worden schadevergoedingsfondsen ingezet om bovenvermelde problemen aan te pakken. Het is inderdaad moeilijk om de vele voordelen van schadevergoedingsfondsen niet in te zien: zij bieden slachtoffers schadevergoeding zonder zware bewijslast, op een gemakkelijke, snelle en buitengerechtelijke manier.
Vergoedingsfondsen lijken echter een soort deus ex machina, want hun aantal groeit snel. Vooral in België en Frankrijk is er een overvloed aan vergoedingsfondsen. Fondsen overstijgen de nationale grenzen: er worden zelfs fondsen opgericht op het niveau van de Europese Unie (bv. EU-Solidariteitsfonds) en op het internationale speelveld (bv. Internationale Compensatiefondsen voor olieverontreiniging).
We kunnen zelfs stellen dat de vroegere ‘schadevergoedingsdriehoek’ met de drie klassieke pijlers van de schadevergoeding (het recht inzake onrechtmatige daad, de verzekering en de sociale zekerheid) is geëvolueerd tot een schadevergoedingskwadrant met de schadefondsen als vierde pijler.
In uw proefschrift, dat de basis vormt van dit boek, vond u het noodzakelijk vier onderzoeksvragen te analyseren. Welke zijn deze?
De eerste onderzoeksvraag luidt: hebben vergoedingsfondsen een voordelige positie in het bredere vergoedingsrecht? Deze eerste onderzoeksvraag richt zich op de plaats van fondsen in het ruimere veld van het schadevergoedingsrecht. Ik heb geanalyseerd of zij een voordeel hebben ten opzichte van de traditionele vergoedingsbronnen. De belangrijkste taak van schadefondsen is uiteraard het toekennen van een schadevergoeding, maar ook preventie speelt een cruciale rol.
De tweede onderzoeksvraag luidt: bieden vergoedingsfondsen voldoende procedurele bescherming? Meer specifiek wou ik weten of schadevergoedingsfondsen in overeenstemming zijn met het fundamentele recht op toegang tot de rechter, zoals neergelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens, met inbegrip van het beroep tegen beslissingen van het fonds en of fondsen onafhankelijk en onpartijdig zijn, zoals vereist in artikel 14 EVRM.
De derde onderzoeksvraag luidt: voldoen fondsen aan de regels van de antidiscriminatiewetgeving? Er wordt immers een onderscheid gemaakt tussen slachtoffers die aan een fonds gebonden zijn en slachtoffers die voor de rechter een volledige schadevergoeding kunnen eisen. Daarnaast zien we een onderscheiden behandeling van verschillende categorieën slachtoffers binnen hetzelfde vergoedingsfonds (bv. bij het Slachtofferfonds). Een ander aspect zijn de procedureregels voor een fonds: binnen één fonds kunnen we soms een differentiatie tussen groepen slachtoffers vaststellen.
De vierde vraag luidt: is samenloop met het buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, verzekeringen, sociale zekerheid en andere schadevergoedingsfondsen toegestaan, en zo ja, kunnen schadevergoedingen uit beide bronnen worden gecumuleerd? Dit is zowel praktisch als theoretisch een belangrijke vraag. Aangezien een ongeval of ziekte onder verschillende schadevergoedingsbronnen kan vallen, rijst de vraag of het slachtoffer aanspraak kan maken op schadevergoeding uit beide bronnen en in welke mate.
Na een bespreking van elk onderzoeksthema sluit ik het boek af met overkoepelende conclusies die een duidelijk antwoord geven op deze vier onderzoeksvragen.
Heeft u ook een aantal aanbevelingen en richtsnoeren voor de huidige en de toekomstige vergoedingsfondsen?
Ik som er in mijn boek heel wat op, die uitvoerig worden toegelicht:
1. Vergoedingsfondsen kunnen van uiteenlopende aard zijn en hoeven geen rechtspersoonlijkheid te hebben.
2. Vergoedingsfondsen hebben een gediversifieerde financiering nodig en moeten zelfvoorzienend zijn.
3. Het toepassingsgebied van een fonds mag niet discriminerend zijn en moet worden aangepast aan toekomstige gevallen.
4. De procedure voor een vergoedingsfonds mag in geen enkel opzicht discriminerend zijn.
5. Beslissingen van vergoedingsfondsen moeten goed gemotiveerd zijn.
6. Vergoedingsfondsen moeten onpartijdig en voldoende onafhankelijk zijn.
7. De besluiten van het fonds moeten voor de rechter kunnen worden aangevochten.
8. Aansprakelijkheidsimmuniteiten moeten worden vermeden.
9. Het bedrag van de vergoeding moet in overeenstemming zijn met de aard van het fonds en mag niet discriminerend zijn.
10. De samenloopregels moeten duidelijk zijn en stroken met de aard van de vergoeding.
11. De wetgeving rond vergoedingsfondsen moet coherent zijn.
12. Een vergoedingsfonds moet ook gericht zijn op preventie.
13. Vergoedingsfondsen moeten regelmatig worden geëvalueerd.
Hoe ziet u de toekomst?
Ik denk dat fondsen belangrijk zullen blijven in het recht van België en onze buurlanden. De toenemende rol van de overheid in het economische en sociale leven vormt een vruchtbare bodem voor vergoedingsfondsen. Als fondsen op een logische manier worden gestructureerd, toegankelijk blijven en de aanbevelingen volgen die volgens mij een garantie zijn voor degelijke fondsen, zullen zij een goede oplossing blijven vormen voor lacunes in het recht inzake onrechtmatige daad en nieuwe risico’s.
Over het boek
Vergoedingsfondsen
Larissa Vanhooff
April 2024
ISBN 9789400017061