Interview |
Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners: waarom naast het klassieke begrip ‘goederen’ ook het begrip ‘arbeid’ alle aandacht vereist
Bij Larcier-Intersentia is in februari 2024 het boek Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners van dr. Michelle Aerts verschenen.
Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners gebeuren dagelijks, bewust dan wel onbewust. Een samenwoner kan bijvoorbeeld bepaalde facturen voor de renovatie van de woning van zijn partner betalen tijdens de relatie. Ook de betaling van een schuld ontstaan uit een persoonlijke borgstelling van een echtgenoot met gemeenschappelijke gelden is een voorbeeld van een dergelijke vermogensverschuiving. Vermogensverschuivingen kunnen bovendien zelfs ontstaan los van enige actieve beslissing daarover van de echtgenoten of ongehuwde samenwoners, zoals bij de bouw van een woning op de grond van een van beide partners. De woning wordt in dat geval door natrekking immers eveneens een eigen goed van de partner-grondeigenaar, ook al gebeurde de financiering bijvoorbeeld wel met gemeenschapsgelden of met eigen gelden van de andere partner.
Al deze voorbeelden hebben met elkaar gemeen dat er gelden van het ene vermogen worden aangewend ten voordele van een ander vermogen zonder onmiddellijke tegenprestatie. Het ene vermogen verarmt zich, terwijl het andere vermogen zich correlatief verrijkt: er ontstaat een vermogensverschuiving. Zolang alles goed gaat in de relatie, is er meestal weinig discussie over deze vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners. Het is in de praktijk echter vaak op het ogenblik dat de relatie barsten begint te vertonen, dat vermogensverschuivingen tussen echtgenoten of ongehuwde samenwoners opnieuw op tafel komen. Het begrip vermogensverschuivingen werd voor het onderzoek waarop dit boek is gebaseerd, ruim opgevat. In realiteit kan immers ook de aanwending van arbeid een gelijkaardig voordeel voor de vermogens van de partner opleveren. Het begrip ‘vermogensverschuiving’ omvat in dit werk bijgevolg zowel verschuivingen van goederen (vermogensverschuivingen in de strikte zin) als verschuivingen van arbeid.
Larcier-Intersentia interviewde auteur dr. Michelle Aerts, in het bijzonder over het aspect ‘verschuivingen van arbeid’.
Het begrip ‘vermogensverschuiving’ omvat in uw werk zowel verschuivingen van goederen (vermogensverschuivingen in de strikte zin) als verschuivingen van arbeid. Kunt u dit nader toelichten?
Men kan niet voorbijgaan aan de realiteit dat ook de aanwending van arbeid een gelijkaardig voordeel voor de vermogens van de partner oplevert. Zo kan de investering in de eigen woning van de partner niet enkel in geld gebeuren, maar ook door eigenhandig de renovatiewerken in de woning te verrichten zonder daarvoor een rechtstreekse vergoeding te vragen. Het uiteindelijke resultaat voor de partner-eigenaar is dan vergelijkbaar: minstens een kostenbesparing en vaak ook een waardevermeerdering voor diens eigen woning. Te denken valt ook aan de situatie waarin een partner jarenlang kosteloos heeft meegewerkt in de zaak van de andere partner, en zo bijgedragen heeft tot de creatie van een aanzienlijke waardevermeerdering voor die eigen onderneming, terwijl hij zakenrechtelijk gezien geen enkele aanspraak heeft op de onderneming. Hoewel er discussie kan bestaan over de vraag of er in dergelijke situaties ook een echt vermogensbestanddeel verschuift naar de partner, wordt ook een verschuiving van arbeid in mijn publicatie als een vermogensverschuiving in de ruime zin gezien. In de praktijk staat het vergelijkbare resultaat van verschuivingen van goederen en arbeid tussen de partners immers centraal, waardoor er gelijkaardige vragen over de vergoeding van zulke verschuivingen rijzen, vaak bij het einde van de relatie.
De arbeidskracht van een persoon en de concrete opbrengsten die daaruit kunnen voortvloeien, vertegenwoordigen effectief een welbepaalde waarde, die naar mijn mening als vermogensbestanddeel tot het vermogen van een persoon of tot een gemeenschappelijk vermogen kan behoren. In feite gaat het bij kosteloze arbeidsprestaties om een soort kwijtschelding van een schuld: men dient niet te betalen voor een dienst die, wanneer deze door een derde zou zijn verricht, naar maatschappelijke opvattingen wel vergoed dient te worden. Er is dan zowel sprake van een verarming in het ene vermogen (het niet ontvangen van de opbrengsten voor de arbeidsprestaties van de werkende partner) als van een verrijking in het andere vermogen (kostenbesparing of waardevermeerdering). Mijns inziens kan er bijgevolg ook bij een verschuiving van arbeid gesproken worden van een vermogensverschuiving, in de ruime zin. Over dit vraagstuk bestaat er in de besproken rechtsstelsels echter veel discussie. De klassieke strekking houdt immers vast aan het idee dat er een overdracht van goederen nodig is om te kunnen spreken van een echte vermogensverschuiving. In het geval van kosteloze arbeidsprestaties door een partner zou er dan ook geen echte verarming zijn, aangezien er geen tastbare goederen verdwijnen uit diens vermogen of uit een gemeenschappelijk vermogen. De verrijking van het betrokken vermogen is dan niet het gevolg van een werkelijke verschuiving van een vermogensbestanddeel, zodat er ook geen sprake kan zijn van een vermogensverschuiving. Hoe dan ook gaat het minstens intuïtief wel om een welbepaalde verschuiving tussen de vermogens van de partners. Om die reden wordt in mijn boek gebruikgemaakt van de functionele omschrijving ‘verschuivingen van arbeid’.
Kunt u dit toelichten aan de hand van concrete voorbeelden?
De eerste algemene categorie van verschuivingen van arbeid is het kosteloos verrichten van arbeidsprestaties voor de oprichting, instandhouding of verbetering van een specifiek goed. Het eigendomsrecht over dat goed behoort in deze gevallen tot een vermogen dat eigenlijk niet gerechtigd is op de opbrengsten van de aangewende arbeidsprestaties, zonder daarvoor een directe tegenprestatie te hebben geleverd. Te denken valt bijvoorbeeld aan de renovatiewerken die de ene partner verricht in het onroerend goed van de andere partner. In de afwezigheid van enig gemeenschappelijk vermogen of verrekenmassa zouden de opbrengsten van de verrichte arbeid blijvend moeten toekomen aan het vermogen van de klussende partner zelf, maar hier is het de partner die eigenaar is van het onroerend goed die kosteloos het resultaat van de verrichte renovatiewerken geniet.
Het tweede feitentype van verschuivingen van arbeid bestaat in het kosteloos verrichten van arbeidsprestaties in de onderneming van de partner (of in de eigen onderneming wanneer de opbrengsten uit arbeid in de regel toekomen aan een gemeenschappelijk vermogen of verrekenmassa). In dat geval werkt een van de partners periodiek of op structurele basis mee in de onderneming, zonder daar evenwel een vergoeding voor te ontvangen. Het resultaat is een verschuiving van arbeid ten voordele van het vermogen waartoe de onderneming behoort. In de meeste gevallen strekken dergelijke arbeidsprestaties zich over verschillende jaren uit.
Wat de juridische behandeling van verschuivingen van arbeid betreft, is het toch zeker in deze situatie niet eenvoudig om een rechtsvergelijkende typologie naar voren te schuiven die een duidelijk overzicht biedt over alle besproken relatievormen en vermogensstelsels heen?
Inderdaad: elk van de onderzochte rechtsstelsels heeft een eigen aanpak, die bovendien per relatievorm en/of vermogensstelsel verschilt.
Om daarop een globaal zicht te kunnen krijgen, heb ik in mijn boek een diepgaande analyse per rechtsstelsel uitgewerkt. Wel zijn er gelukkig inhoudelijk vaak gelijkaardige argumenten terug te vinden.
Een eerste type oplossing ziet een analogie tussen verschuivingen van arbeid en verschuivingen van goederen: beide kunnen ervoor zorgen dat het vermogen toeneemt in waarde, doordat ofwel een kost is bespaard, ofwel netto een waardevermeerdering is gecreëerd. Daarom past het ook om verschuivingen van arbeid op een gelijkaardige manier te benaderen als verschuivingen van goederen.
Een tweede mogelijke manier om verschuivingen van arbeid tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners te benaderen is om in bijzondere rechtsgronden ter vergoeding te voorzien. Verschuivingen van arbeid zijn immers niet in alle opzichten te vergelijken met verschuivingen van goederen. Ik denk bijvoorbeeld aan de bijzondere situatie van een echtgenoot gehuwd onder een gemeenschaps- of verrekenstelsel die in zijn eigen onderneming werkt, maar stelselmatig alle winsten oppot in die onderneming. De gemeenschap of de verrekenmassa loopt dan immers inkomsten uit arbeid mis, aangezien de echtgenoot geen vergoeding uitkeert voor zijn arbeidsprestaties. Bijzondere vergoedingsregels kunnen dit, mits vervulling van de vereiste voorwaarden, rechtzetten.
Tot slot is het ook mogelijk dat men eenvoudigweg ontkent dat verschuivingen van arbeid aanleiding kunnen geven tot een vergoeding, omdat de arbeidskracht van een partner steeds persoonlijk en dus eigen is aan de betrokken partner en hij die arbeidskracht aanwendt volgens zijn vrije keuze. Die vrije keuze zou dan impliceren dat er geen vergoeding verschuldigd is wanneer de arbeidsprestaties ten goede komen aan een ander vermogen. De partner is daardoor immers niet verarmd, maar heeft vrijwillig gekozen om elders een vermogenstoename te creëren door middel van zijn arbeid.
Hoe heeft u deze problematiek concreet uitgewerkt in uw onderzoek, waarop deze publicatie is gebaseerd?
Net zoals bij het deel over verschuivingen van goederen, ben ik voor de verschuivingen van arbeid stapsgewijs te werk gegaan. Ik heb eerst een grondige analyse gemaakt van de verschuivingen van arbeid die kunnen plaatsvinden in scheidingsstelsels. Op welke grondslag, onder welke voorwaarden en voor welk bedrag kan een partner een vergoeding vorderen wanneer hij bijvoorbeeld eigenhandig de woning van de andere partner, met wie hij onder een scheidingsstelsel valt, heeft gerenoveerd? Zowel de bijzondere als de gemeenrechtelijke rechtsgronden ter vergoeding werden daar onderzocht en geëvalueerd.
Vervolgens heb ik ingezoomd op verschuivingen van arbeid die plaatsvinden in gemeenschapsstelsels (welk vermogensstelsel in België enkel openstaat voor echtgenoten). Het fenomeen van de ‘klussende echtgenoot’ die grondige werken verricht in een eigen woning en zo een aanzienlijke meerwaarde creëert voor zijn eigen vermogen, is daar het klassieke voorbeeld. In het boek heb ik geargumenteerd dat de vermogenswaarde van arbeid in een gemeenschapsstelsel tot het gemeenschappelijk vermogen behoort, zodat dit gemeenschappelijk vermogen ook daadwerkelijk verarmd wordt indien de concrete opbrengsten uit de arbeid van een echtgenoot niet in dat vermogen terechtkomen. De opbrengst uit arbeid vormt immers een aanwinst van de echtgenoten, die zij overeengekomen zijn te delen met elkaar.
Die gedachtegang is ook aanwezig in verrekenstelsels, het derde type vermogensstelsel dat ik heb onderzocht. Ook daar kan een partner door middel van arbeidsprestaties bijdragen tot de oprichting, instandhouding of verbetering van een goed van de andere partner of werken in de onderneming van de andere partner. Dat de concrete opbrengst uit arbeid, bv. de meerwaarde die de klussende partner voor zijn eigen woning heeft gerealiseerd, als aanwinst verrekend wordt, wordt daar als evident aangenomen.
Wat is uw uiteindelijke conclusie?
In het afsluitende hoofdstuk van mijn boek heb ik een algemeen kader voor vergoedingen van verschuivingen van arbeid ontwikkeld. Op die manier konden de onderzoeksresultaten voor scheidingsstelsels, gemeenschapsstelsels en verrekenstelsels samengebracht worden. Daaruit bleek dat een verschil op basis van de relatievorm (huwelijk, geregistreerde samenwoning of feitelijke samenwoning) niet verantwoord is: inhoudelijk werd steeds dezelfde argumentatie aangewend, terwijl de keuze voor een bepaalde relatievorm op zichzelf geen gegronde reden kan zijn voor een verschil in behandeling. Op het vlak van de voorwaarden van de vergoeding was er echter wel een verschil merkbaar tussen gemeenschaps- en verrekenstelsels enerzijds en scheidingsstelsels anderzijds: waar in de eerste soort vermogensstelsels een principieel vergoedingsrecht voor verschuivingen van arbeid moet gelden – dit om de overeengekomen vermogensrechtelijke solidariteit te kunnen beschermen – moeten er in scheidingsstelsels meerdere voorwaarden vervuld zijn vooraleer een verschuiving van arbeid aanleiding moet kunnen geven tot een vergoeding. De kosteloze arbeidsprestaties kunnen bijvoorbeeld reeds gecompenseerd zijn door andere vermogensverschuivingen in de omgekeerde richting, zodat dit vermogensrechtelijk evenwicht in een scheidingsstelsel niet zomaar verstoord mag worden. Ik heb in het boek tot slot al mijn aanbevelingen in een aantal concrete richtlijnen voor een wettekst of conventionele regeling gegoten.
Over het boek
Vermogensverschuivingen tussen echtgenoten en ongehuwde samenwoners
Michelle Aerts
Februari 2024
ISBN 9789400017214