Artikel |
Woord tegen woord – bewijsvoering – niets is wat het lijkt
Het boek Onderzoek en preventie van seksuele misdrijven (Christine Mussche, Liesbet Stevens en Kasia Uzieblo (eds.)) biedt naast een juridische en academische omkadering van de problematiek van seksuele misdrijven en het onderzoek naar de plegers van deze misdrijven ook een uitgebreid overzicht van initiatieven uit de praktijk, aan de hand van getuigenissen van onderzoekers, hulpverleners, politie en vanuit het parket, de magistratuur en de advocatuur.
De getuigenissen geven blijk van een positieve, langetermijnvisie, een bredere, door onderzoek ondersteunde blik op bestraffing en een streven naar degelijke daderbegeleiding en preventie.
Ine Van Wymersch, Nationaal Drugscommissaris en Magistraat schreef het voorwoord bij dit boek.
Ontelbare keren heb ik me afgevraagd “wat is het ergste: een slachtoffer niet geloven of een onschuldige verdachte voor de rechter brengen?”.
In beide situaties zijn levens verwoest, is het kwaad geschied, is er vuur waar er rook is, is de neerwaartse spiraal ingezet, staat de toekomst op losse schroeven. Toch schuilt dit risico achter de hoek van elk zedendossier en rust de verantwoordelijkheid om geen enkele inschattingsfout te maken op de schouders van elke zedenmagistraat. Als parketmagistraat heb je de opdracht een onderzoek te voeren en met alle wettelijke middelen de waarheid aan het licht te brengen en de verdachte voor de rechtbank. Wil dat nu net een ongelooflijke uitdaging zijn bij seksuele misdrijven. Het zijn de misdrijven bij uitstek die zich binnenskamers afspelen, zonder getuigen en in alle (ongewilde) intimiteit. Het concept ‘toestemming’ staat meer dan ooit centraal in het nieuwe seksuele strafrecht. Er is sprake van een misdrijf wanneer de toestemming ontbreekt:
“Toestemming veronderstelt dat die uit vrije wil is gegeven. Dit wordt beoordeeld in het licht van de omstandigheden van de zaak. De toestemming kan niet worden afgeleid uit de loutere ontstentenis van verweer van het slachtoffer. De toestemming kan worden ingetrokken op elk ogenblik voor of tijdens de seksuele handeling. Toestemming is er in ieder geval niet indien de seksuele handeling het gevolg is van een aanranding, bedreiging, geweld, verrassing, list of een andere strafbare gedraging. Toestemming is er evenmin wanneer de seksuele handeling is gepleegd ten nadele van iemand die in een kwetsbare toestand verkeert ten gevolge van bewusteloosheid, slaap, angst, invloed van alcohol, verdovende middelen, psychotrope stoffen of enige andere substantie met een soortgelijke uitwerking, een ziekte of een lichamelijk of geestelijk gebrek of onvolwaardigheid, waardoor de vrije wil is aangetast.” (bron: website minister van Justitie).
Het begrip toestemming is gedetailleerder beschreven en klinkt alvast zeer logisch. Alleen helpt dit ons op het eerste gezicht niet veel verder bij de bewijsvoering. Er zal geen nieuw soort materieel bewijs opduiken, waarmee we onomstotelijk het seksueel misdrijf kunnen aantonen. Wanneer de verdachte enige vorm van penetratie ontkent en zijn sperma toch aangetroffen wordt in het slachtoffer, hebben we geen woord-tegen-woord-zaak en zal geen enkele magistraat twijfelen het dossier voor de rechtbank te brengen. Het is een heel ander verhaal wanneer de verdachte het seksueel contact niet ontkent, maar wel een andere visie heeft dan het slachtoffer over de concrete omstandigheden en de aanwezigheid van toestemming. Ik geef een voorbeeld. Twee studenten amuseren zich op een fuif, er wordt gedronken en er gaat een joint rond. Iedereen is in de spreekwoordelijke mood en van het ene komt het andere. De twee studenten belanden op het kot van de jonge man. Er is seksueel contact. De volgende ochtend wordt de studente wakker, naakt, in het bed van haar medestudent. Ze kan zich amper iets van de vorige avond herinneren. Ze weet alleen heel zeker dat hij haar type absoluut niet is en dat ze zeker niet ingestemd heeft met seksuele betrekkingen. Hij had voorgesteld bij hem te blijven slapen omdat haar kot nog een kwartier fietsen was, wat gelet op haar dronken toestand, niet verantwoord zou zijn. Op dat aanbod is ze ingegaan, op geen enkel ander. Hij ontwaakt in hetzelfde bed. Van de nacht herinnert hij zich flarden, het seksueel contact was fijn en ongedwongen, beiden aangeschoten, twee experimenterende jonge mensen zonder verplichtingen. Zij pakt verbijsterd haar spullen en wil zo snel mogelijk weg. Hij begrijpt haar houding niet en zijn zelfvertrouwen krijgt een deuk. De studente voelt zich vies, aangerand, verkracht. Haar vriendinnen sporen haar aan om aangifte te doen. Een arts onderzoekt haar, maar kan geen letsels vaststellen. Ze is danig onder de indruk. Hij weet niet wat er hem overkomt wanneer hij via via hoort dat er klacht tegen hem is neergelegd. Hij is geen verkrachter, hij voelt zich machteloos.
Beide verklaringen komen in hetzelfde dossier te zitten en worden voorgelegd aan de magistraat. Met een aantal bijkomende verhoren trachten politie en parket een zicht te krijgen op het verloop van de avond en de omstandigheden waarin beiden naar het kot van de jonge man getrokken zijn. Terug naar de definitie van het begrip ‘toestemming’. Deze zal een cruciale leidraad zijn in het verhoor van zowel verdachte als slachtoffer. De verschillende aspecten zullen bevraagd moeten worden. Niet suggestief, maar met open vragen en met open vizier.
“Ik ben niet de norm” is een zin die elke magistraat en politie-inspecteur in zijn bureau omhoog moet hangen. Wie zichzelf de norm vindt, zal verdrinken in een zee van denkfouten of verdwalen in de tunnelvisie. Als we ervan uitgaan dat iedereen dezelfde normen en waarden hanteert of dezelfde grenzen stelt, dan is een kwaliteitsvol onderzoek naar precieze omstandigheden en het gegeven ‘toestemming’ quasi uitgesloten. Zowel bij politie als parket zal er meer dan ooit tijd gemaakt moeten worden om te investeren in kwaliteitsvolle verhoren. Zowel naar aanpak, setting als duurtijd van een verhoor. Zowel voor het verhoor van slachtoffers, daders, als directe en indirecte getuigen of andere sleutelfiguren. Een goed zedenonderzoek vraagt tijd en veel menselijke capaciteit.
Los van een kwaliteitsvol verhoor, bij voorkeur door gespecialiseerde zedeninspecteurs, zullen we als magistraat meer dan ooit nood hebben aan het advies van deskundigen. Niet alleen voor toxicologisch en medisch onderzoek, maar zeker ook voor de inschatting van iemands persoonlijkheid, voor de inschatting van de waarachtigheid van een verklaring. Dergelijke expertises veronderstellen goed geschoolde deskundigen die een groot maatschappelijk engagement tonen en beschikbaar zijn voor justitie. Dit zal nooit kunnen zonder een correcte en snelle verloning, in verhouding tot de opleiding en beschikbaarheid. Een spreekwoordelijke woord-tegen-woord-zaak krijgt een andere dimensie wanneer deze aangevuld wordt met verslagen van deskundigen en een grondig en degelijk onderzoek naar de concrete omstandigheden waarin de feiten hebben plaatsgevonden en naar de beleving van elk van beide partijen.
Dat is het punt waarop nattevingerwerk plaats ruimt voor een complexe maar degelijke bewijsvoering. Dat is ook het moment waarop je als parketmagistraat op een doordachte manier kan beslissen geen verder gevolg te geven aan de zaak, omdat er onvoldoende bewijs is, of om de zaak voor de rechter te brengen.
Het is ook mijn vaste overtuiging dat slachtoffers het onderscheid kunnen maken tussen ‘niet geloofd worden’ en ‘beseffen dat er onvoldoende elementen konden verzameld worden om een rechter te overtuigen’, wanneer er een degelijk onderzoek gevoerd is en slachtoffers hun dossier kunnen inkijken. Een dossier afsluiten ‘bij gebrek aan bewijs’, blijft natuurlijk wrang nasmaken voor die verdachte die altijd zijn onschuld is blijven uitschreeuwen. Alleen een ‘vrijspraak’ kan voor die verdachte een einde maken aan de nachtmerrie waarin die beland is. Niet zelden sturen zowel verdachte als slachtoffer aan op een effectief proces, elk met hun eigen beweegredenen. Wat mij betreft is het een taak van het parket en van de advocaten om toe te lichten waarom dit niet steeds de meest zinvolle optie is, niet alleen proceseconomisch, maar ook vanuit het perspectief van herstel.
Wat de uitkomst van een proces ook is, wie er ook zijn gelijk gehaald heeft, vaak is dit geen eindpunt. De rechterlijke uitspraak is vaak maar een stukje van een puzzel, een puzzel die gelegd moet worden om de draad van het leven weer op te pikken. De rechterlijke uitspraak, wat ze ook is, geeft ook zelden de voldoening waar partijen op gehoopt hadden. Precies omdat de feiten of beschuldigingen zo ingrijpend zijn, is er meer nodig dan een vonnis of een beslissing van het parket om van een vorm van persoonlijk herstel te kunnen spreken. Toch is kwaliteitsvol werk van de actoren van justitie vaak een essentieel onderdeel van dit herstel, of zelfs de hefboom die nodig is om slachtoffers erkenning te kunnen geven. Meer dan ooit moeten we beseffen dat de schakels in het justitieel apparaat niet op zichzelf staan.
Aan de keukentafel en in het onderwijs zal er aandacht moeten zijn voor seksuele opvoeding, zonder alleen maar te focussen op de biologische aspecten. ‘Grenzen leren stellen en grenzen leren respecteren’ en dat in een steeds veranderende complexe wereld.
Op een debatavond, gezamenlijk georganiseerd door de faculteiten Geneeskunde en Rechten, voelde ik de onrust van de studenten. “Welke raad geef ik aan een vriendin die zegt dat ze verkracht is?”, “Hoe weet ik zeker dat een meisje haar toestemming geeft?”, “Mogen we nog wel experimenteren wanneer we een glas teveel op hebben?”, “Wat doen we als vriendengroep wanneer we dader en slachtoffer kennen?”… één ding hadden al deze vragen gemeen: niemand wil in de dader- of slachtofferrol terecht komen. Ik stel mij de vraag of de door de studenten aangevoerde onvoorspelbaarheid van justitie mee aan de basis ligt van hun onrust, angst bijna. Studenten zouden erop moeten kunnen vertrouwen dat ‘het gerecht’ niet lichtzinnig tewerk gaat en voor een rechtvaardige uitkomst staat. Dit vertrouwen is er duidelijk niet (altijd). Dit vertrouwen kan alleen maar hersteld worden door kwaliteitsvolle zedenonderzoeken af te leveren, gebaseerd op goede verhoren, doorgedreven sporenonderzoek en adviezen van deskundigen.
In een kwaliteitsvol zedenonderzoek staan ook respect voor dader en slachtoffer centraal. Respect betekent: transparant communiceren telkens wanneer het onafhankelijk onderzoek dit toelaat en begeleiding voorzien in elke fase van het on-derzoek, voor zowel dader als slachtoffer. Dat alles heeft uiteraard een belangrijke kost, maar ik ben ervan overtuigd dat er een maatschappelijk draagvlak is om te investeren, wanneer we garanderen dat er kwaliteit wordt afgeleverd. Niet investeren in kwaliteitsvolle zedenonderzoeken, heeft ook zijn prijs. Slachtoffers en verdachten zullen gefrustreerd zijn, teleurgesteld en kwaad. Er zullen misschien meer klachten met burgerlijke partijstelling worden neergelegd, die slechts zelden tot betere resultaten leiden. Slachtoffers zullen hoe dan ook psychologische en mogelijks ook medische begeleiding nodig hebben, wie weet zelfs nog meer wanneer men zich niet gehoord voelt en er dus sprake is van allerlei vormen van secundaire victimisering. Tot slot is investeren in de gepaste begeleiding van seksuele delinquenten de beste investering in een veiligere samenleving. Beletten dat mensen opnieuw feiten plegen, door hen aan te zetten tot een effectieve gedragsverandering, is er daadwerkelijk voor zorgen dat er geen nieuwe slachtoffers vallen. Dit is geen evidente boodschap. Deze boodschap vraagt nuance en tijd en verdraagt geen populisme. Deze boodschap dwingt ons om alle betrokken partijen in de eerste plaats als mensen te zien en vervolgens na te denken over de meest gepaste reactie op hun gedrag, vanuit justitie en vanuit de samenleving als geheel.
Over het boek
Onderzoek en preventie van seksuele misdrijven
Christine Mussche, Liesbet Stevens, Kasia Uzieblo (eds.)
Februari 2024
ISBN 9789400015036