Interview |
Erfrecht & giften: drie voorbeelden waaruit blijkt dat de regels uit Boek 4 (erfrecht en giften) en Boek 5 (verbintenissen) niet altijd identiek zijn
Bij Larcier-Intersentia verscheen in mei 2023 de vierde editie van ‘Erfrecht & giften’ van wijlen em. gewoon hoogleraar. dr. René Dekkers, erenotaris, en em. hoogleraar dr. Hélène Casman, gewoon hoogleraar dr. Alain-Laurent Verbeke en hoofddocent dr. Elisabeth Alofs.
In deze nieuwe vierde editie zijn de allernieuwste wettelijke ontwikkelingen tot begin 2023 verwerkt. Dat geldt uiteraard in de eerste plaats voor de recente codificatie van het familiaal vermogensrecht: zowel het nieuwe Boek 4 BW over het erfrecht en de giften als Boek 2, Titel 3 BW over het huwelijksvermogensrecht, in werking getreden per 1 juli 2022. Daarenboven zijn in deze editie ook de relevante aspecten van het nieuwe bewijsrecht (Boek 8 BW) en het nieuwe goederenrecht (Boek 3 BW) geïntegreerd. Hetzelfde geldt voor de recent per 1 januari 2023 in werking getreden Boeken 5 (Verbintenissen) en 1 BW (Algemene bepalingen), die volledig in dit boek zijn verwerkt.
Larcier-Intersentia interviewde de auteurs naar aanleiding van deze publicatie, moest uiteraard selectief zijn en legde de focus op het onderdeel dat de giften behandelt, omdat het nieuwe Boek 5 BW (Verbintenissen) daar de grootste impact op heeft.
Kunnen jullie toelichten hoe de regels die specifiek voor giften gelden, zich verhouden tot de regels in het algemeen verbintenissenrecht?
Een schenking is een contract (in de zin van art. 5.4 BW) en een testamentaire beschikking is een eenzijdige rechtshandeling (in de zin van art. 5.125 BW): uit beide ontstaan rechtsgevolgen. Daarop is dus in principe het algemeen verbintenissenrecht toepasselijk zoals in Boek 5 BW vervat, op analoge wijze voor de schenking als contract en voor de testamentaire beschikking als eenzijdige rechtshandeling (art. 5.126 BW). Daarnaast gelden voor alle giften specifieke regels inzake toestemming, bekwaamheid, voorwerp, oorzaak en voorwaarden, die in Boek 4 zijn vervat (art. 4.132 tot 4.144 BW).
Kunnen jullie aan de hand van enkele voorbeelden illustreren wat de impact van het nieuwe verbintenissenrecht op de regels inzake giften kan zijn?
Voorbeeld 1. Potestatieve voorwaarde
Een voorwaarde is potestatief indien de verwezenlijking of de verhindering van de onzekere toekomstige gebeurtenis afhangt van de ene of van de andere partij. In het algemeen verbintenissenrecht bepaalt artikel 5.141 BW nu dat een verbintenis niet kan afhangen van een zuiver potestatieve opschortende voorwaarde in hoofde van de schuldenaar. Volgens het nieuwe verbintenissenrecht kan er geen enkele verbintenis ontstaan indien de schuldenaar zich het recht voorbehoudt om zich niet te verbinden. In dat geval ontbreekt immers iedere geldige toestemming in hoofde van de schuldenaar. In het giftenrecht is de regel nog strenger. Artikel 4.169, eerste lid BW zegt dat iedere schenking die is gedaan onder een voorwaarde waarvan de uitvoering van de enkele wil van de schenker afhangt, nietig is. Dat is een regel die dus niet beperkt is tot de zuiver potestatieve opschortende voorwaarde, maar bijvoorbeeld ook slaat op de zuiver potestatieve ontbindende voorwaarde. Een dergelijke ontbindende voorwaarde is in het algemeen verbintenissenrecht niet uitgesloten, wel in het giftenrecht, in de mate waarin de potestatieve opschortende voorwaarde ertoe kan leiden dat de schenking eenzijdig herroepelijk wordt.
Voorbeeld 2. Verval van de oorzaak van een schenking
Deze vraag betreft het lot van de schenking die geldig tot stand is gekomen, indien de beweegredenen van de schenker later verdwijnen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor als een schenker zou beweren ‘Ik heb je dat geld gegeven omdat ik dacht dat je met mij zou blijven wonen, nu je weg bent gegaan, heeft mijn schenking geen oorzaak meer, want mijn beweegreden is verdwenen, dus moet je mij dat geld teruggeven’. Kan er sprake zijn van het tenietgaan van de schenking wegens verval van de oorzaak? Deze vraag had al veel aandacht gekregen, in de rechtsleer en in de rechtspraak, en het Hof van Cassatie had zich daar meermaals over uitgesproken. Volledige duidelijkheid was er echter niet.
In Boek 5 ‘Verbintenissen’ komt het begrip ‘verval van de oorzaak’ niet voor. De wetgever wilde dat niet invoeren, omdat er hierover te veel rechtsonzekerheid bestond, en in stand zou worden gehouden. Daarentegen stelt de wetgever dat de vraag voortaan, onder het nieuwe verbintenissenrecht, kan worden opgelost door een beroep te doen op de ontbindende voorwaarde. De schenker kan bedingen dat de schenking slechts standhoudt zolang een bepaalde onzekere gebeurtenis (die niet van zijn wil alleen afhangt) zich niet voordoet. Doet deze gebeurtenis zich wel voor, dan gaat de schenking teniet. Dan wordt de bewering van de schenker als volgt: ‘Ik geeft je dat geld omdat we nu als koppel samenwonen. Indien je aan het samenwonen een einde stelt, dan gaat de schenking teniet en moet je mij dat geld teruggeven’. Een dergelijke ontbindende voorwaarde kan onder het nieuwe verbintenissenrecht zelfs stilzwijgend worden bedongen (art. 5.142 BW).
Voorbeeld 3. De vervulling van een ontbindende voorwaarde
Aan iedere verbintenis kan in principe een ontbindende voorwaarde worden verbonden. Een ontbindende voorwaarde is een toekomstige onzekere gebeurtenis waarvan de vervulling het tenietgaan van de verbintenis teweegbrengt (art. 5.139 BW). Klassiek in het giftenrecht is de ontbindende voorwaarde voor het geval de begiftigde vóór de schenker overlijdt (ook conventioneel recht van terugkeer genoemd, zie art. 4.172 BW).
Vroeger gold algemeen de regel dat de vervulling van de ontbindende voorwaarde terugwerkende kracht had, tot op het ogenblik waarop de verbintenis was aangegaan (art. 1179 oud BW). In het nieuwe verbintenissenrecht is dat niet langer het geval. Artikel 5.147, eerste lid BW bepaalt nu dat de vervulling van de ontbindende voorwaarde uitwerking heeft voor de toekomst. De vervulling van de voorwaarde geeft aanleiding tot restitutie (art. 5.147, tweede lid BW). Dit moet echter worden samen gelezen met een bijkomende regel die tijdens de ‘wachttijd’ geldt – de wachttijd is de periode die vroeger de periode ‘pendente conditione’ werd genoemd. Vanwege de ontbindende voorwaarde mag de begiftigde tijdens die periode geen handelingen stellen die afbreuk zouden doen aan de rechten van de schenker op een mogelijke terugkeer van het geschonken goed (art. 5.146 BW). Er ontstaat dus een onthoudingsplicht in hoofde van de begiftigde, die de wetgever in de memorie van toelichting ook een loyauteitsplicht noemt, waardoor zijn beschikkingsbevoegdheid tijdens de wachttijd wordt beperkt. In het boek gaan we hier uitvoerig op in. We onderzoeken of dit een spectaculaire omkering inhoudt ten aanzien van het vroegere recht, en komen tot de vaststelling dat dit niet het geval is. We brengen deze regel ook in verband met de bepalingen over het tenietgaan van zakelijke rechten door de vervulling van een ontbindende voorwaarde (art. 3.15, 3° BW), met de gevolgen zoals in artikel 3.17 BW bepaald.
Maar voor alle duidelijkheid: deze drie voorbeelden zijn zeker niet limitatief?
Inderdaad. We gaan in het boek ook in op andere aspecten van het nieuwe verbintenissenrecht, zoals bijvoorbeeld met betrekking tot omstandigheden die de vrije wil van de schenker kunnen beïnvloeden, onder meer inzake bedrog en misbruik van omstandigheden – dat is het begrip dat de vroegere ‘gekwalificeerde benadeling’ vervangt.
Over het boek
Erfrecht & giften (vierde editie)
René Dekkers, Hélène Casman, Alain-Laurent Verbeke, Elisabeth Alofs
Mei 2023
ISBN 9789400013896