Artikel |
Intellectuele rechten en gegevensbescherming. Een interessant overzicht in het recente nummer van RABG
Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent, kortweg RABG, ontsluit tweemaal per maand vernieuwende en interessante rechtspraak en wetgeving. Vooraanstaande juristen bieden een boeiende kijk op thematisch gestructureerde rechtspraak, aangevuld met diverse informatie voor de praktijkjurist.
RABG is bijzonder, als Nederlandse tegenhanger van JLMB, aangezien elk nummer rond een actueel thema werkt.
Een multidisciplinaire redactie bestaande uit ervaren praktijkjuristen selecteert de vonnissen en arresten. Elke uitspraak wordt voorafgegaan door een aantal trefwoorden en een samenvatting, en wordt gevolgd door een korte verhelderende noot.
Daarnaast wordt de vinger aan de pols van de actualiteit gehouden met het opvolgen van de belangrijkste wetswijzigingen, relevante prejudiciële vragen aan het Grondwettelijk Hof met verwijzing naar de website, een overzicht van boeken en publicaties, benoemingen, rechtsplegingsvergoedingen, indexcijfers enz.
In RABG 2023/19, dat gaat over intellectuele rechten en gegevensbescherming, wordt traditiegetrouw een selectie gemaakt van een aantal interessante vonnissen en arresten.
Larcier-Intersentia selecteerde voor dit artikel twee gerechtelijke uitspraken die in het RABG-nummer aan bod komen.
Vooreerst is er het cassatiearrest van 24 november 2022 over een tweede beslag inzake namaak nadat een eerste verzoek werd geweigerd. In concreto ging het hier om een beweerde octrooi-inbreuk door Proximus.
Dit arrest wordt in het RABG-nummer becommentarieerd door mr. Laura Coucke en mr. Christian Dekoninck.
De oorsprong van het arrest was het feit dat eind 2018 het Amerikaanse Assia een eenzijdig verzoekschrift tot beslag inzake namaak had neergelegd bij de voorzitter van de Nederlandstalige ondernemingsrechtbank Brussel om bewijzen te verzamelen over een beweerde octrooi-inbreuk door Proximus, maar dit werd afgewezen, ook in hoger beroep. Vervolgens werd in 2020 een tweede beslag inzake namaak neergelegd bij de voorzitter van de Franstalige ondernemingsrechtbank Brussel. Het dossier is identiek aan het eerdere verzoek, op één nieuw stuk na: het gaat om een reeks van PV’s van vaststellingen opgesteld door een gerechtsdeurwaarder tussen mei en juli 2019 over de werking van het netwerk van Proximus.
Deze vaststellingen zouden een nieuwe aanwijzing van de octrooi-inbreuk uitmaken. De voorzitter wijst het verzoek af, maar in beroep oordeelt het hof dat deze PV’s wel degelijk veranderde omstandigheden uitmaken en het stelt een deskundige aan om over te gaan tot beschrijving bij Proximus. Proximus tekent tevergeefs derdenverzet aan. Bij arrest van 21 januari 2021 bevestigt het hof van beroep zijn eerdere standpunt. Het is deze beslissing in derdenverzet waarover het Hof van Cassatie zich heeft uitgesproken.
In deze zaak heeft het Hof van Cassatie verduidelijkt onder welke voorwaarden rechthebbenden een tweede keer om een beslag inzake namaak kunnen verzoeken nadat een eerste aanvraag werd afgewezen. Het Hof van Cassatie is hierbij strenger dan het Brusselse hof van beroep en oordeelt dat wanneer rechthebbenden hun verzoek herhalen met een beroep op nieuwe aanwijzingen van inbreuk, deze aanwijzingen slechts ‘nieuwe omstandigheden’ zijn die een tweede beslag inzake namaak rechtvaardigen indien deze omstandigheden voor de rechthebbenden redelijkerwijs niet beschikbaar waren ten tijde van de beoordeling van het eerste verzoek.
Het volstaat dus niet om aanwijzingen die al redelijkerwijze beschikbaar waren ten tijde van het eerste verzoek, te laten vaststellen door een gerechtsdeurwaarder en op basis van deze ‘nieuwe’ vaststelling een tweede verzoek tot beslag inzake namaak in te dienen.
Een tweede cassatiearrest van 18 oktober 2022 betreft het heimelijk filmen voor journalistieke doeleinden.
Dit arrest wordt in het RABG-nummer becommentarieerd door mr. Gerrit Vandendriessche.
De feiten waarover het ging, was het filmen met een verborgen camera door een journalist hoe een bouwpromotor het bijna volledige Antwerpse stadsbestuur verwelkomde op het trottoir voor een restaurant ter gelegenheid van zijn verjaardagsfeest.
De journalist zette de beelden online op een nieuwswebsite. De bouwpromotor legde een strafklacht neer en de journalist en zijn hoofdredacteur werden vervolgd voor onder meer de schending van de Wet Verwerking Persoonsgegevens van 1992 (WVP 1992).
In eerste aanleg werden zij vrijgesproken. In beroep werd ook de burgerlijke vordering afgewezen wegens gebrek aan fout. Tegen deze afwijzing werd cassatieberoep ingesteld, maar het beroep werd afgewezen.
Het Hof was van oordeel dat de verwerking kon worden gesteund op een doorslaggevend gerechtvaardigd belang en gaf de elementen weer op basis waarvan de appelrechter correct had besloten dat de belangen van de bouwpromotor als betrokkene niet zwaarder doorwogen:
– De verwerkte gegevens waren beperkt en publiek. Het filmen werd beperkt tot hetgeen zich afspeelde in de publieke ruimte, namelijk een hartelijke begroeting met wederzijdse omhelzingen op het trottoir voor de ingang van een restaurant. Hieruit leidde de appelrechter af dat de bouwpromotor noch zijn genodigden van de ontmoeting een geheim maakten: iedereen die daar op dat moment voorbij had gelopen, had dit gebeuren kunnen waarnemen.
– De bouwpromotor was reeds 25 jaar betrokken in vastgoedprojecten in de stad en nodigde nagenoeg het voltallige stadsbestuur uit op zijn privéfeestje: wanneer hij dan deze personen hartelijk begroette op het openbaar domein, kon hij niet verschalkt zijn in zijn redelijke verwachtingen.
– De pers heeft een belangrijke opdracht in de berichtgeving over aangelegenheden van algemeen belang en over het politieke bestuur van de samenleving in de ruime zin. Dat het verjaardagsfeestje van de bouwpromotor op zichzelf geen maatschappelijke aangelegenheid van algemeen belang was, was volgens de appelrechter niet relevant. De berichtgeving viseerde immers niet zozeer het verjaardagsfeestje, maar wel de integriteit van het Antwerpse stadsbestuur met betrekking tot vastgoedprojecten waarin ook de bouwpromotor was betrokken.
In zijn noot wijst mr. Gerrit Vandendriessche erop dat het geannoteerde arrest een praktisch precedent bevat aangaande de concrete belangenafweging tussen gegevensbescherming en vrijheid van meningsuiting in het kader van het gerechtvaardigd belang bij journalistieke verwerkingen van persoonsgegevens. Het heimelijk filmen van niet publieke personen op een privéaangelegenheid en het verspreiden van deze beelden op een nieuwswebsite kan gesteund worden op het gerechtvaardigd belang in de zin van artikel 5 WVP 1992 wanneer het gaat om beperkte beelden genomen op publiek domein die elke passant had kunnen waarnemen, de betrokkene dit gelet op zijn situatie had kunnen verwachten, en de beelden strekken tot berichtgeving over een onderwerp van lokaal maatschappelijk belang waarover reeds enige maatschappelijke en politieke ophef bestond. Het precedent blijft onder de AVG relevant, daar de getoetste principes van de WVP 1992 ook in de AVG werden opgenomen.
De noot gaat verder ook in op de toepassing in de tijd van de Wet bescherming persoonsgegevens van 2018 en de relevantie van het arrest onder de AVG, inclusief de parallel met het recht op wissing onder de AVG.
Over RABG
Rechtspraak Antwerpen Brussel Gent
Onder de hoofdredactie van Nico Snelders en Hans Van Bossuyt
Jaargang 2024
Individuele nummers beschikbaar